Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdSol(on. Sól, zon) & mani (on. Máni, maan) zijn volgens het eddagedicht Vafþrúðnismál (Het lied van Vafthrudnir) de kinderen van Mundilfoeri. Ze hebben de opdracht iedere dag langs de hemel te rijden om de mensen de tijd aan te geven (Vm. 22-23). Snorri Sturluson vertelt het wat uitvoeriger: de kinderen van Mundilfoeri waren zo mooi dat hun vader de jongen Mani en het meisje Sol noemde. Over deze arrogantie werden de goden zo kwaad dat ze broer en zuster aan de hemel plaatsten. Sol moet de paarden van de zonnewagen mennen en Mani moet de loop en de gestalten van de maan controleren. De paarden | |
[pagina 171]
| |
van de zonnewagen heten Arvak (vroeg wakker) en Alsvinn (zeer snel). Onder de boegen van de paarden plaatsten de goden blaasbalgen om hen tegen de hitte van de zon te beschermen. Mani nam twee kinderen van de aarde mee toen ze bij een bron water kwamen halen. Die kinderen heten Bil en Hjuki. Op hun schouders dragen ze een stok met een emmer eraan. Wie naar de maan kijkt, kan hen daar zien (SnE. i, 11). Sol en Mani haasten zich langs de hemel omdat ze door twee wolven worden achtervolgd. De wolf Sköll zit achter de zon aan en de maan wordt door de wolf Hati Hrodvitnisson opgejaagd (Grm. 39). Aan het einde van de tijden zullen deze wolven de zon en de maan inhalen en vernietigen (SnE. i, 12). Volgens Snorri zijn ze reuzen in wolvengedaante en zonen van een reuzin in het IJzerwoud: een van hen zal de machtigste van allen worden. Hij heet Managarm (Maan-hond) en ontleent zijn kracht aan de levenskracht van de mensen die sterven. Hij zal de maan opslokken en de hele hemel met rood bloed bezoedelen waardoor de zon een aantal zomers lang haar glans verliest en het weer wisselvallig wordt (SnE. i, 12; Vsp. 40-1). Volgens Vafþrúðnismál wordt de zon door Fenrir omgebracht. Na Ragnarök zal de nieuwe aarde door een nieuwe zon, de dochter van de oude zon, beschenen worden (Vm. 47; SnE. i, 53). Naast bovenstaande verhalen vinden we in de teksten ook een verklaring van de herkomst van de hemellichamen: zon, maan en sterren zijn geschapen uit vonken die in de oertijd uit Muspellsheim zijn weggespat, en toen de goden de aarde uit »Ymir hadden geschapen en zijn schedel er als hemel boven hadden geplaatst, gaven ze deze vonken vaste plaatsen en banen aan het hemelgewelf (SnE. i, 8; Vsp. 5-6). In Snorri's verhaal wordt vrijwel alles gepersonifieerd voorgesteld. Hij put daarbij uit eddagedichten, maar ook uit overleveringen die we niet kennen, waaronder waarschijnlijk volksverhalen, zoals het verhaal over de kinderen in de maan. Dergelijke verhalen zijn in heel Europa bekend. Veel van de door Snorri genoemde namen komen alleen bij hem voor. En alleen hij vertelt, mis- Zonneschijf van Eskelhem, Gotland, Bronstijd. Stockholm, Statens Historiska Museet
| |
[pagina 172]
| |
schien om een zekere parallellie te bereiken, dat niet alleen de zon, maar ook de maan in een wagen door de hemel wordt getrokken. De verschillende vermeldingen van de ondergang van zon en maan in Grm. 39, Vm. 53 en Vsp. 41-42 zijn verre van duidelijk en lijken soms met elkaar in tegenspraak. Snorri heeft geprobeerd ze met elkaar te verbinden, mogelijk mede op grond van ons onbekende bronnen. Er is sprake van drie of vier wolven: Sköll, Hati, Managarm en Fenrir. Als Fenrir in Vm. 53 opgevat wordt als de naam van een van de belangrijkste tegenstanders van de goden, de wolf »Fenrir, wordt aan hem de dood van de zon toegeschreven, maar ‘fenrir’ kan ook neutraal ‘een wolf’ betekenen. Snorri heeft duidelijk voor het laatste gekozen. Bij hem treedt Fenrir uitsluitend op als tegenstander van Odin en zijn de vernietigers van zon en maan conform Grm. 39 de wolven Sköll en Hati. In dat gedicht wordt echter niet meer gezegd dan dat Sköll en Hati voor de zon uit en achter de zon aan rennen. In Vsp. 41-42 is sprake van een wolf die een ‘tungl’ (een hemellichaam, zon of maan) vernietigt. Snorri zag er de maan in en daarom heeft hij Hati gelijkgesteld aan Managarm. De naam Managarm komt verder nergens voor en is waarschijnlijk door hem verzonnen. Of het in Vsp. om de vernietiging van de zon of de maan of van allebei gaat, is niet duidelijk. In het gedicht is tweemaal sprake van het duister worden van de zon en nergens staat iets over haar verdwijning. Ook vermeldt Vsp. geen nieuwe zon. SnE. i, 35 noemt Sol en Bil als Asinnen. Volgens SnE. i, 11 was Sol getrouwd met een verder onbekende Glen. De naam betekent iets als ‘opening tussen de wolken’. Bil is verder niet bekend, maar dat ze als Asin beschouwd werd, blijkt uit het feit dat haar naam als andere godinnennamen regelmatig voorkomt in kenningen voor vrouwen. Hjuki wordt alleen door Snorri genoemd. Mani wordt niet tot de Asen gerekend. In SnE. ii, 34 wordt een aantal kenningen voor Sol gegeven, dergelijke aanwijzingen ontbreken voor Mani. Uit een enkele dichterlijke omschrijving van ‘reuzin’ als ‘bruid’ of ‘vrouw van Mani’ kan worden afgelezen dat de dichters zich Mani als een reus voorstelden, maar verhalen zijn er niet over. Sol en Mani werden aan de hemel gesteld om de jaren te tellen: de Germaanse tijdrekening voor het christendom telde in manen en winters (vgl. bijvoorbeeld de etymologie van het ndl. ‘maand’). Over een cultus van zon en maan is niet veel bekend. De gepersonifieerde godin Sol heeft een zuidelijker zuster in de godin Sunna, die in de Tweede Merseburgse Toverspreuk wordt genoemd maar verder onbekend is. Uit verspreide berichten in klassieke en postklassieke teksten kunnen we aflezen dat de Germaanse volkeren de zon vereerden. Talrijke Scandinavische plaatsnamen, als bijv. het Noorse Solbjorg, wijzen op een dergelijke verering. Allerlei volksgebruiken die vaak tot op de dag van vandaag zijn blijven bestaan getuigen van het grote belang dat men aan het verschijnen van de zon na een lange, donkere winter hechtte. In Noordwest-IJsland wordt bij die gelegenheid ‘sólarkaffi’ (zonnekoffie) gedronken. Voor een maancultus heeft men nauwelijks bewijzen gevonden, hoewel men de jaren lang in manen telde (vgl. de naam ‘ártali’ (jarenteller) voor de maan in Alvíssmál [Het lied van Alvis] 14). De nieuwe maan bepaalde het begin van offerfeesten en thing-vergaderingen. De zon werd in het Noorden vanaf ten minste de vroege Bronstijd vereerd. Het indrukwekkendste overblijfsel uit de oudere Bronstijd is de zogenaamde zonnewagen van Trundholm, in 1902 gevonden. Deze bevindt zich thans in het Nationaal Museum van Kopenhagen. Op zes wielen staan een paard en een bronzen, aan één kant vergulde en rijk met spiralen versierde schijf. Paard en schijf waren waarschijnlijk oorspronkelijk door leidsels of iets dergelijks met elkaar verbonden. De wagen staat niet alleen. Ook in Skåne zijn resten van een dergelijke wagen gevonden. Bij Eskelhem op Gotland vond men een bronzen schijf met aan weerszijden ringen, waarbij resten van paardentomen gevonden werden. Sommige geleerden vragen zich af of de gevonden schijven uit de oudere Bronstijd niet veeleer de maan representeren. Op rotstekeningen treffen we veelvuldig zonnesymbolen aan als raderen, schijven en swastika's, vaak samen met adoranten en/of schepen. | |
[pagina 173]
| |
De zonnewagen van Trundholm (Sjaelland, Denemarken), ca. 1000 v.Chr. Kopenhagen, Nationalmuseet
| |
[pagina 174]
| |
Ook de schitterend gestileerde en bewerkte raderen op de Gotlandse beeldstenen uit de 5e-7e eeuw n.Chr. worden vaak als zonneraderen geïnterpreteerd.
Tegen het einde van de 19e eeuw schilderde de Londense schilder John Charles Dollman (1851-1934) de achtervolging van Sol en Mani door de twee wolven (als illustratie in Guerbers Noorsche mythen, 1913). Holtsmark 1971, 1981b en 1981g; Lorenz 1984. |
|