Verzameld werk. Deel 5
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 373]
| |
4. Fiero della Francesca.Het is merkwaardig dat de meest ‘klassieke’ meesters - in den hierboven bepaalden zin, - van de specifiek XVe-eeuwse renaissance in de Italiaanse schilderkunst, de twee grootste erfgenamen van de krachtigst levende Florentijnse, geen Florentijnen waren: de Noord-Italiaan Andrea Mantegna, wiens vroege werk te Padua reeds besproken werd, en de Umbriër Piero dei Franceschi of della Francesca, geboren te Borgo San Sepolcro, waarschijnlijk ± 1416-1420, volgens Vasari na 1478 blind geworden, en gestorven in 1492. Het voornaamste werk dat van hem overblijft, te weten de fresco's in het koor van S. Francesco te Arezzo, dagtekent van 1452 of misschien 1454 tot ± 1462-1466 (afb. 212, 213). De schilderijen te Urbino voor hertog Federigo di Montefeltro uitgevoerd zijn uit het eind dezer periode. Wij hebben gezien, dat hij in 1439 met Domenico Veneziano te Florence aan den arbeid was: en inderdaad, van Florence schijnt hij het meest te hebben geleerd. Met een open oog voor de vast-ineenzittende lichamelijkheid van Andrea del Castagno, tevens zeer aangetrokken door de lijnenperspectief van Paolo Uccello, ontwikkelde hij vooral de luchtperspectief van Domenico Veneziano, - hij schreef zelfs een tractaat ‘de prospectiva pingendi’, - huwde de kleuren aan het klare, zingende licht, en verheerlijkte dat alles door een bijzonderen zin voor kalme schoonheid, die hem eigen is. Kalme schoonheid, vol groten geest. De heldhaftigheid, die naar het machtige en betekenisvolle is gericht, blijft beter dan te Florence bij Mantegna behouden en bij | |
[pagina 374]
| |
de schilders die uit het Umbrisch gebergte komen, Piero della Francesca vooraan: die hebben althans een anderen gemoedstoon dan de meeste van hun Florentijnse tijdgenoten, iets ruimers, met soms een diep dramatischen klank. De rust der Florentijnse schilders zal meer verstandelijk-prozaïsch zijn, hun hartstocht meer zenuwachtige opwinding. Het is de roem van Piero della Francesca, dat hij volkomen consequent de verhouding van vormen en kleuren tot de lucht-vervulde ruimte onderzocht. Zijn gestalten staan in het licht, het vrije licht uit den hemel, dat alles omvat, overal doordringt (afb. 214). Niet alleen ziet hij de slagschaduwen, maar ook de reflexen die ze verdunnen: zij maken deel uit van het al-aanwezige gestraal. Hij weet hoe een kleur in een andere weerkaatst, hoe de toon verandert in het matte licht, - al durft hij gewoonlijk den locaaltoon nog niet voldoende dempen, - hoe hij verbleekt in de verte, terwijl de vorm daar in duidelijkheid afneemt. Hij bespeurt de trapswijze overgangen der waarden. In zijn Droom van keizer Konstantijn te Arezzo waagt hij zich ook eens aan een nachtstuk, bovennatuurlijk schijnsel zich verspreidend in heldonker (afb. 213). Zijn kleur is zuiver, zonder enige zwaarte, soms met een kostelijken glans van edelgesteente, soms getemperd tot zachte grijzen, maar altijd ondergeschikt aan het fijne licht, dat als een zilverig waas over de dingen rust, en de eenheid van het geheel uitmaakt. Wat in het Turijnse Getijdenboek was ontdekt, de luchttoon(2), en die dan alle partijen samenstemmend, dat wordt hier op den monumentalen stijl toegepast, en niet meer empirisch, ter wille van de uitdrukking der werkelijkheid, | |
[pagina 375]
| |
maar logisch bestudeerd, als compositie-middel, en ter wille van de schoonheid. In zijn samenschikkingen rekent Piero della Francesca met den verschillenden lichtgraad in ieder kleurvlak, en terwijl hij er voor zorgt, dat de kleur een uitgezochte weelde voor het oog zij, blijft zijn atmosfeer bijzonder delicaat, in een heldere gamme gehouden. Het indrukwekkende nu zit hierin, dat die luminist tevens een scherpziend naturalist is, maar een die aan zijn liefde voor het bepaalde en struis-gebouwde het edelste gevoel paart voor de voornaamheid van slanke, trots-lijnige vormen, terwijl hij die in de glorie van zijn licht nog vereenvoudigt en verheerlijkt. Men vergeet de houding van zijn statuarische naakten niet meer, en sommige vrouweprofielen, statig en toch zo heel rein, of sterke jonge meisjes, recht en blank, als een droom van geluk, in het onvatbare paradijs-licht dat de wereld vult. Afbeeldingen zijn hier zeer onvoldoende: alleen vóór het origineel - in de Uffizi te Florence, - kan men beoordelen, wat b.v. een portret als dat van Battista Sforza, hertogin van Urbino (afb. 215), in de geschiedenis der schilder-kunst betekent: het eerste portret in de open lucht, voor een vlak-wijkend landschap, - met het fijnste koloriet en tederheden van paarlemoer en opaal zonder één harde schaduw in het vloeibare licht gemodeleerd, - niet uitkomend tegen een donker fond, maar klaar op den klaren hemel, en alhoewel nog naar oud gebruik als iets afzonderlijks geheel vooraan geplaatst, door den toon toch aan dien hemel en die verte gebonden (3). (afb. 216). Er werd Piero della Francesca aangewreven, dat hij | |
[pagina 376]
| |
de dramatische beweging versmaadde. De fries van het Parthenoon mag dan hetzelfde horen. Sentimentelen hebben hem verweten dat hij geen gevoel had. Hij had alleen zin voor schoonheid, voor stille plechtigheid, voor ruimte. Zijn ziel was groot, rustig en klaar. Het gedruis der dagelijkse drukte drong tot daar niet door. In de beweging der gedaanten stelde hij inderdaad weinig belang: zij staan er als beelden, met de kalmte der helden, in het alles-doorademende licht, - zij staan er helder, in het hoge licht van den geest, als in een eeuwigen dag. |
|