Verzameld werk. Deel 5
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
II. De Romaanse kunst van ± 1050 tot ± 1140 | |
1. Inleiding.De benaming ‘romaanse’ kunst is even ongelukkig als voor een later tijdperk die van ‘gothiek’. Zij wijst alleen hierop, dat zoals de verschillende romaanse talen uit het Latijn zijn losgegroeid, ook de westerse kunst haar zelfstandigheid in de verschillende volksgroepen op de oude tradities heeft willen veroveren, - al weet een ieder wel, dat die kunst niet in de eerste plaats het werk van de romaanse volkeren geweest is. Zij strekt zich uit van Saksen tot Noord-Spanje, van Italië tot de Britse eilanden en Skandinavië; haar voornaamste brandpunten liggen in Duitsland en Frankrijk. Maar het woord heeft nu eenmaal burgerrecht verkregen en we hebben er voorlopig geen ander tot onze beschikking. Feitelijk noemen we romaanse kunst de kunst van de bij uitstek christelijk-feudale wereld. De laatste invallen uit het Noorden zijn eindelijk tot staan gebracht. Na de ontzettende woelingen en den chronischen strijd gaat langzaam uit den diep omploegden grond een nieuwe orde rijzen, die ten slotte de moderne beschaving worden zal, eigen werk van het Westen. Het breken van de Arabische heerschappij in de Middellandse Zee, waar zij meer dan drie eeuwen lang den groothandel had belemmerd, had nu de ondernemende | |
[pagina 58]
| |
krachten weer bevrijd. Handel en nijverheid breiden zich uit, de steden winnen voortdurend aan betekenis. Maatregelen ter bescherming van persoon en eigendom, hoe onvolkomen ook, scheppen toch al voorwaarden tot rustiger ontwikkeling van de maatschappij. De sterkste en meest omvattende organisatie van den tijd, de Kerk, doorademt alles met haren geest, schenkt de opluikende cultuur hogere eenheid. De Kerk, belichaming van een geloof dat gaandeweg het geloof van alle Europese volkeren geworden was, had de kunst als een middel van aanschouwelijk godsdienstonderwijs gebruikt, haar steun en richting gegeven. In de feudale wanorde, boven het ruw geweld, bleek zij de enige duurzame macht, de enige band van die verscheurde maatschappij die ze beheerste. Even versterkt door het hart van de zwakken en vertrapten als door den geest die nog boven den strijd kon staan, hoop der elite en der volksmassa, erfgename van de eenheidsidee van het Romeinse rijk, had zij de kracht die uit organisatie spruit. Zij was een staat, die nu tegenover den Keizer aanspraak dorst maken op het oppergezag. De politiek zo verdeelde wereld schonk zij dat besef van saamhorigheid, dat in den eersten kruistocht het Europese ridderwezen tegen het Islamietische Oosten verenigde, - het gemeenschappelijk ideaal, natuurlijke voorwaarde van een breedgegrondveste, oorspronkelijke kunst. Treffend is vooral de rol van de monnikenorden, in die wildbewogen tijden vaak de toevlucht der gedachte. Onder haar Benedictijnsen vorm zich merkbaar verwijderend van de Syrische en Egyptische overleveringen, eerder den geest der Latijnse Kerk getrouw, hechtten zij | |
[pagina 59]
| |
doorgaans meer waarde aan nuttige werkzaamheid dan aan mystische beschouwing. Haar regel had wel iets van een regeringswet, die zorgt voor doelmatig beheer. Zij hadden land ontgonnen, bezaten uitgestrekte en nooitverbrokkelde domeinen, werden door de groten begunstigd, gewoonlijk vrij gesteld van belastingen en tolrechten, beschikten over zeer aanzienlijke inkomsten. Een klooster, met de bevolking die zich in de buurt schaarde, was een sociale gemeente op zichzelf, werd dikwijls een gewichtig centrum van nijverheid, dat meer voortbracht dan het verbruikte en dan uitgebreiden handel ging drijven, terwijl de godsdienst van de feudale tijden - vermenigvuldiging der plaatselijke heiligen en verering der relikwieën, - voor vele abdijen, door pelgrims van heinde en ver bezocht en begiftigd, niet geringe economische gevolgen had. Daar alleen kon nog over wat ledigen tijd beschikt worden, ten voordele van intellectuele werkzaamheid, daar vooral werd nog, door het lezen van Latijn, enige voeling met de oude literatuur gehouden. Door de duistere eeuwen heen wisten de monniken heel wat verstandelijke en practische kennis te bewaren. Zij waren het, die handschriften verluchtten met aandachtige vlijt, gewijde geschiedenissen, tot stichting van de bedevaarders, langs de wanden van het heiligdom schilderden. Zij zijn de grote bouwers van kerken. En nu de kloosterorden onder de aanvoering van de Benedictijners van Cluny, zichzelf begonnen te hervormen en te louteren, in haar streven om de Kerk vrij van den wereldlijken geest, onafhankelijk van de wereldlijke heerschappij te maken, nam haar betekenis als beschavingsmacht nog toe. | |
[pagina 60]
| |
Zeker steunt toen de romaanse bouwkunde, hoe verschillend naar land en gewest, in versiering en structuur nog op laat-antieke en oosterse overleveringen: toch wordt men in haar een breed opstrevende macht gewaar, een ongekenden zin voor grootheid, - men voelt dat een kunst in aantocht is, die niet meer eenvoudig geborgde modellen gebruikt, maar ze door oorspronkelijk leven tot een eigen stijl verbinden en omwerken zal. In de wijze waarop voortdurend gearbeid werd aan het probleem van de algehele vervanging der getimmerde zoldering door een stenen gewelf, is die geest van ordenende berekening te erkennen, die kenschetsend voor de westerse beschaving mag heten. Het kerkgebouw zal weer een echt organisme worden, samengesteld en één, terwijl in aansluiting met den grootsen groei van de architectuur, de kunst herboren wordt, waarin de nieuwe bezieling haar overtuigendste uitdrukking vinden zou: de monumentale beeldhouwkunst. De schilderkunst, die minder nauw met de bouwkunde samenhing, zou eerst later ontvoogd worden (1). Maar in de steenplastiek zal de christelijke maatschappij zich voor de eerste maal door indrukwekkende gedaanten zelfstandig uitspreken. Daar kunnen wij dat aangrijpend drama volgen, hoe uitbottende kracht de oude schors deed barsten, zich uit de antieke en oosterse formules geleidelijk loswond, hoe de idee, zelf-ervaren, haar eigen vorm van binnen naar buiten ontwikkelde, - hoe in het tijdperk van de eerste kruistochten de Europese kunstenaar, zoals de Griekse in de Ve eeuw v.C., zich van de vreemde hulsels eindelijk bevrijdde om zijn wereld naar het beeld van zijn eigen menselijkheid te herscheppen. | |
[pagina 61]
| |
De verschillende bestanddelen, die den ‘middeleeuwsen’ geest moesten uitmaken, - voortgezette overlevering der oudheid; invloeiing van verse, Germaanse kracht; vervormende, louterende, bindende werking van het christendom, - waren nu elkaar aangepast, hadden het tot een betrekkelijk vaste samenvatting gebracht. Wij staan voor een nieuwe beschaving, de onze, grondig verschillend van die der oudheid. |
|