Verzameld werk. Deel 5
(1951)–August Vermeylen– Auteursrecht onbekend6. De betrekkelijkheid van invloeden.Ik herhaal het, allerlei kan bij het ontstaan van die innerlijke voorstelling meegewerkt hebben; de kunstenaar is toch wat meer nog dan een vormen-voelend oog; hij is een maatschappelijk mens, een stuk van het gezamenlijke leven van zijn tijd. Zijn schepping is een kruisingspunt van de ontwikkelingslijn der louter-artistieke voorstelling met de talloze niet-artistieke krachten van het gezamenlijke leven rondom hem. Ik durf niet beweren, dat de louter-artistieke gevoelens geheel onafhankelijk van de andere blijven. Een scherpe scheiding is soms onmogelijk. Het is hier overigens de plaats voor een algemene opmerking: wij moesten nooit het betrekkelijk karakter van ‘oorzaken’ of ‘invloeden’ vergeten; zij doen zich altijd voor als wisselwerking, elkaar wijzigend; geen enkele is een onveranderlijke grootheid, die we buiten het net van die wisselwerking mogen afzonderen. Als we spreken van den invloed der technische voorwaarden, - werkstof en werktuig, - dan moeten we indachtig zijn, dat hij de voorstelling gedeeltelijk bepaalt, maar tevens ook door de voorstelling gedeeltelijk bepaald wordt. Als we spreken van den invloed van een kunstsoort of een kunstrichting op een andere, als we spreken van den invloed van letterkunde, | |
[pagina 29]
| |
godsdienst, wijsbegeerte of wetenschap op een kunst, dan hebben we daar niet den blinden invloed van een ding op een ding, maar den invloed van een gestadig veranderende voorstelling op een gestadig veranderende voorstelling. We mogen het vraagstuk uitbreiden tot de verhouding van den kunstenaar tot de natuur zelf, tot de wereld die zich vóór hem ontrolt. De natuur is altijd daar: maar hetgeen wij er van zien kunnen wordt bepaald, niet alleen door onze uitdrukkingsmiddelen, maar ook door den ontwikkelingsstand van ons eigen waarnemingsvermogen. Als een kind een manneken maakt, dan meent het een getrouw konterfeitsel te leveren: die menselijke gedaante is voor hem waar. De XIIIe-eeuwse bouwmeester Villard de Honnecourt heeft in zijn schetsboek een leeuw getekend, en wel naar het leven, zoals hij in een eigenhandige nota vermeldt. Merkwaardig is nu, dat het dier veel meer gelijkt op het oosters gestiliseerd type, waaraan men gewoon was, dan op een heusen leeuw: want voor den kunstenaar wordt de zin van de werkelijkheid gevormd door al wat er aan kunst achter hem ligt (3). We kunnen het aan ons zelven ondervinden: we hebben thans in het landschap de blauwe en violette schaduwen leren zien, die de impressionisten er vóór ons in ontdekten. Whistler had eens een hemel geschilderd, die nogal vreemd scheen; een tijdje nadien zei iemand hem: nu heb ik net zulk een hemel gezien; en Whistler antwoordde kalmweg: ja, de natuur komt langzaam achteraan. Paradoxaal, maar in den grond juist: want de natuur is een betrekkelijk iets; op 't ogenblik dat we haar aanschouwen, bestaat ze voor ons, als | |
[pagina 30]
| |
vaste grootheid, feitelijk niet: er bestaat alleen de voorstelling die wij er van hebben, en die voorstelling hangt af van den ontwikkelingsgraad door ons stoffelijk en psychisch oog bereikt. Het gaat niet anders met den invloed van b.v. ‘de oudheid’ of ‘het christendom’. Niet ‘de’ oudheid of ‘het’ christendom heeft invloed op een kunstwerk, naar de wijze van een zichzelf-gelijk-blijvende macht, maar wel de voorstelling van christendom of oudheid die op het ogenblik van de schepping in den kunstenaar leeft, en die is tevens bepaald door zijn bewusten of onbewusten kunstenaars-wil. Ongetwijfeld kan het beeld dat de kunstenaar b.v. van een godsdienstige idee in zijn verstand en gemoed draagt, voor verscheiden geslachten in hoofdzaak hetzelfde zijn, als het door zekere omstandigheden zich verdicht heeft tot de concreetheid van een vast begrip of symbool. Maar geheel zal het aan de ontwikkeling en het spel van actie en reactie toch niet ontsnappen. |
|