baart, - zal de geschiedschrijver er naar streven, de stijlen
in verband met het wezenlijkste geestesleven van tijd en milieu te zien;
ofschoon hier op de zekerheid van streng wetenschappelijke vaststellingen niet
veel te hopen valt en een hoge graad van waarschijnlijkheid slechts bij het
beschouwen van zeer brede groepen te bereiken is. Maar wanneer hij een
geschiedenis ontwerpen wil, waarin de opeenvolging van de werken ons verschijnen
zou als een genetische aaneenschakeling, dan acht ik het geraden, de
continuïteit vooreerst te zoeken in de wijze waarop in de uitvoering de
eigenlijkartistieke voorstelling belichaamd werd. Dat is de rode draad, die naar
hun innerlijk wezen - zover zich dat begrijpen laat, - kunstwerk aan kunstwerk
verbindt. Het spreekt echter vanzelf, dat wegens de nodige beperking, het bewijs
door een onafgebroken voortgezette analyse hier niet te leveren is, en ik de
algemene lijnen slechts door enkele mijlpalen aanduiden kan.
Wordt nu vooral op die evolutie van de kunstzinnige vormgeving gelet, dan treft
het, hoe elke tijd aan de kunstenaars van het Europese beschavingsgebied
ongeveer dezelfde nieuwe problemen opdrong; of, om het juister te zeggen: in
eenzelfde tijdvak, d.i. in eenzelfde stadium van de kunst-beweging, is er minder
verschil tussen de problemen, waar verschillende volkeren voor staan, dan tussen
de problemen, waar eenzelfde volk in verschillende tijdperken voor staat.
In een zo ruim overzicht als dit, moeten dan ook de nationale indelingen,
verticaal naast elkaar gesteld, vervangen worden door de horizontale lagen van
de opeenvolgende, gemeenschappelijke tijdvakken. Zo eerst