Confusion de Confusiones
(1939)–Joseph de la Vega– Auteursrecht onbekend
[pagina 89]
| |
Verwarring der verwarringen
| |
[pagina 90]
| |
Koopman: Daar het gesprek van gisteren zóó ruw werd afgebroken, dat het eindigde met ezels, was er geen spookbeeld, dat mijn hersens vannacht niet bezig hield, geen dier dat mijn geest niet kwelde. Ik had deze week het grootste gedeelte van de Heilige Schrift gelezen en overeenkomstig den naam van ‘uitspattingen van de verbeelding’, dien Nemesius aan de droomen gaf, vermengden zich in wilde razernij het vrome met het menschelijke, het goddelijke met het zedelijke. Nu eens waande ik mij een heilige en ik droomde als Jacob, dat ik een ladder zag die van de aarde tot den hemel reikte, waarlangs sommigen op- en anderen nederklommen, en ik paste dit bij wijze van analogie toe op de acties, die nu eens heel laag staan, dan weer hemelhoog stijgen, dezen verheffend tot hun doel, genen neerstortend in het ongeluk. Dan weer waande ik mij koning, en droomde als Pharao, dat sommige dieren andere verslonden. Een ander maal verbeeldde ik mij dat ik kuisch was, en ik droomde als Jozef dat de aren zich tot mij overbogen om mij hun graan te schenken, en dat de sterren zich voor mij vernederden om mij hun schittering aan te bieden. Nu eens dacht ik mij in de gevangenis en droomde ik eerst als de schenker, dat ik het sap uit de druiven perste, dan als de bakker, dat de raven mij de brooden van het hoofd stalen. Dan weer had ik het trotsche gevoel een wijze te zijn, en droomde ik als Salomon dat men mij liet kiezen tusschen rijkdom, eer en wijsheid en dat mijn keus anders was dan de zijne; immers daar ik wist dat de wijsheid hier niet in staat is om de eer op te houden, zag ik mij verplicht weloverwogen om rijkdom te vragen. Dan weer dacht ik mij als Daniël temidden van leeuwen en verschenen mij met deze leeuwen eenige roofdieren voor den geest die even monsterachtig als onbestaanbaar waren. Daarop weer voelde ik mij een redeloos dier, als Nebucadnezar, en daar Gij mij die Compagnie als een boom hebt voorgesteld, kreeg ik het idee van een boom, die de gansche wereld overschaduwtGa naar voetnoot1) en tevens tallooze dieren onder zijn schaduwbeschermt. Tenslotte bemerkte ik wel dat een duivel mij in het lichaam gevaren was, en dat, daar mijn gesnurk niet zoo harmonieus moet geweest zijn als Davids harpspel, de duivel mijn lichaam niet verliet zooals bij Saul; zoodat het niets was dan lanssteken geven, | |
[pagina 91]
| |
vervolgingen beramen, onrust gevoelen, door valleien vluchten, over bergen snellen, door spelonken dringen, waarbij sommigen mij de veldflesch, anderen de lans, en allen mij den mantel afnamen. Wijsgeer: De ondervinding leert ons, dat hij die zijn beeld in troebel water ziet, het even troebel ziet als het water; onze geest is nu vervuld van de verwikkelingen van de acties, het is derhalve niet te verwonderen, dat wij van niets dan verwikkelingen droomen: de spiegel is beslagen en geeft het beeld vertroebeld weer. Doch laten wij deze dwaasheden der verbeelding nu maar doen rusten en laat ons nu eens hooren (indien het U niet te lastig is, vriend actionist) door welke tijdingen de acties stijgen en door welke ze dalen, opdat deze inlichting ons tot Poolster diene bij onze onderneming en tot kompas op den weg naar triomf. Actionist: Dat is zulk een onontwarbare knoop, dat er geen zwaard van Alexander is, dat zich vermeet hem door te hakken; immers de acties zijn omgeven door zulk een half goddelijk waas, dat hoe meer men erover redeneert, hoe minder men ervan begrijpt en hoe listiger men erbij is, des te meer fouten men maakt. Er gaat niets boven blindelings koopen en verkoopen, zijn gemak houden en geduld oefenen, en als men verliest, bij het aanbreken van den termijn het verschil (dat wij surplus noemen, hetgeen in het Fransch beteekent het teveel) betalen en de partijen prolongeeren, daar de stemming vast blijft als er niet een belangrijke tijding inkomt. Want aldus kunnen ze mij niet dwingen af te wikkelen, maar heb ik de vrije keus, noch kan het missen dat ik vroeg of laat de gunstige gelegenheid krijg; immers het is met de acties als met de twee theaters van Caius Curio, waar op het oogenblik dat het spel het mooist was, het gebouw een wenteling maakte en de spelers in de lucht kwamen te hangen, waardoor het tooneel zoo onverwacht snel wisselde, dat de tragedies in festijnen, de bruidsbedden in brandstapels veranderden. De Ouden plachten op hun medailles aan de eene zijde een Alcibiades, aan de andere een Esopus te graveeren, aan den eenen kant een os, aan den anderen Minerva, hier een Steenbok, daar een Augustus; en daar TertullianusGa naar voetnoot1), zooals Gij zelf mij hebt medegedeeld, de elementaire wereld heeft genoemd ‘mutatio- | |
[pagina 92]
| |
nibus corporatum’, d.i. ‘samenkneedsel van veranderingen’, kan er geen beter beeld van de acties bestaan dan deze wereld, geen betere weergave van de actionisten dan deze medailles: elk oogenblik veranderen ze, zien ze er anders uit, nemen ze een andere gedaante aan; hier ziet men een moedig jongeling, daar een er vreeselijk uitzienden wijsgeer; aan deze zijde de redeloosheid, aan gene de wetenschap, aan den eenen kant een Caesar, aan den anderen een monster. Maar opdat Gij niet zult meenen, dat het geen steek houdt te beweren, dat uit hetgeen schijnt te zijn, volstrekt geen gevolgtrekkingen zijn te maken, zoo moet Gij weten dat er drie prikkels zijn, die de acties doen rijzen, en even zoovele die ze doen dalen: de stand van zaken in Indië, de toestand in Europa, en de speculatiegeest onder de actionisten. Meermalen worden de berichten niet benut, omdat de strooming in een andere richting gaat. De scherpzinnige actionist doet al zijn best om correspondenten in Indië te krijgen, die hem over Engeland, Aleppo of langs een anderen weg kunnen waarschuwen, of er in Indië de gewenschte rust heerscht, of de ondernemingen van de Compagnie goed verloopen, of de transacties die zij in Japan, Perzië en China gedaan heeft, voordeelig geweest zijn, hoeveel schepen naar het moederland vertrekken, of zij groote lading hebben en of zij veel specerijen aanvoeren. En ofschoon deze correspondentschappen moeilijk te krijgen zijn, is het toch wel gebleken, dat ze niet zoo onbereikbaar zijn; maar ondanks het feit dat men ze bezit, zou iemand die ze heeft toch niet verstandig doen er zoo op te vertrouwen, dat hij te veel verhandelt, want als hij meer op zich zou nemen dan zijn krachten toelaten en den raad van SenecaGa naar voetnoot1) in den wind zou slaan, om de tafel niet grooter te maken dan de buik, zou hij onder den last breken en de wereld zou iemand, die geen Atlas is, van de schouders vallen. Stel dat de berichten gunstig en juist zijn (iets dat men uit particuliere brieven slechts kan gissen), en dat hij die erom vroeg, ze bijtijds ontvangt, dan moeten de schepen nog goed aankomen en moet er tusschen de afzending van het bericht en het uitzeilen niet het een of ander gebeuren, dat al die heerlijkheid kan verduisteren en al dat geluk kan vernietigen, want we hebben al meer gezien hoe grooten verwachtingen de bodem werd inge- | |
[pagina 93]
| |
slagen, doordat de schepen in het gezicht van de haven ten onder gingen. Maar aangenomen zelfs, dat alles wat Indië betreft, er prachtig voorstaat, dan is het nog noodig uit te vorschen hoe Europa zich houdt, of er voor ons iets te vreezen is van vreemde vloten, of er verontrustende allianties bestaan, en of er verhoudingen zijn, die ons zekere verplichtingen kunnen opleggen; zoo hebben wij dan ook vaak gezien, dat sommigen koopen op grond van berichten uit Indië, en anderen verkoopen wegens den verwarden toestand in Europa, want door dit laatste wordt de veiligheid der retourvloten bedreigd en doen belastingen de kosten stijgen; en al bestaan er wonderlijk scherpe geesten die weten door te dringen in de meest geheime bedoelingen der vorsten, hetgeen trouwens niet zoo geweldig is als bijv. de verovering van Babylon, welks ondergang men in de voorsteden drie dagen na de plundering nog niet bemerkt had, dan worden de besluiten toch dikwijls veranderd of de plannen listig verborgen. Koopman: En wat is dan het verstandigst bij die verscheidenheid van meeningen en al die tegenstrijdigheden? Actionist: Mee te gaan met den stroom en de golven te volgen, als Gij wilt dat het water voor U uit huppelt. Wijsgeer: En is dat voldoende? Actionist: Neen, want daar er tegelijkertijd speculanten zijn die koopen, en speculanten die verkoopen, kan men niet steeds een onfeilbare gevolgtrekking maken, noch een onomstootelijk oordeel hebben. In Pisa staat een toren (de onoverwinnelijke Karel V zei ervan, dat hij geen ander gebrek had, dan dat hij niet in een doos stond, waardoor de zeldzaamheid de wonderbaarlijkheid nog zou opluisteren) die zoo kunstig is, dat hij van welke zijde men hem ook bekijkt, naar die kant schijnt te zullen vallen; zoo zijn de acties voor den meest onbevangen geest. Als men ze bekijkt van den kant van degenen die ze verkoopen, schijnen ze omlaag te gaan; van den kant dergenen die ze koopen, schijnen ze te stijgen, en van welken kant men ze ook beschouwt, naar dien kant schijnen ze over te neigen. Derhalve bekrachtig ik mijn axioma, dat er geen beter beleid te haren opzichte bestaat, dan de oogen te sluiten en het eerste het beste dat zich voordoet uit te voeren, want er zijn tijden geweest, dat ze ondanks het krijgsrumoer | |
[pagina 94]
| |
tot de wolken stegen en hemelhoog rezen, hoewel er verscheidene uit Indië komende schepen verongelukt waren. Zij lijken op een soort visschen, die in tegenstelling met andere visschen tegen de golven in zwemmen, en op Diogenes, die in het theater achterwaarts liep, om juist anders te loopen dan de restGa naar voetnoot1). En ondanks de duisternis van het oordeel en het verborgene van den goeden uitslag, moet men wel besluiten tot datgene, dat de meeste kans op succes schijnt te zullen hebben, want de mensch wikt en God beschikt. Bij een gastmaal dat Nero aanrichtte, liet hij plotseling vier leeuwen tevoorschijn komen, om de gasten te verslinden; de dieren wierpen zich op de gasten en het was een vermakelijk schouwspel voor den tyran om te zien, hoe deze vluchtten en schreeuwden; sommigen beproefden uit de zaal te komen, anderen zich te verbergen en allen waren radeloos, totdat Nero toen hij hen in den wildsten angst zag, hen erop opmerkzaam maakte, dat de roofdieren tanden noch klauwen hadden, zoodat hun aanvallen eerder vroolijkheid dan angst behoorden teweeg te brengen. Bereikt een onvoorziene tijding den kring der actionisten, dan meenen sommigen op het eerste gezicht, dat elke toevalligheid die zich voordoet een leeuw is, die hen neer zal werpen, een wild dier dat hen zal verslinden; zij vluchten weg van de acties, wanhopen aan de winst, schreeuwen over het bedrog en tenslotte bemerken zij met evenveel schaamte als leedwezen, dat de tanden der verspreiders van de valsche geruchten en de klauwen der hebzuchtigen ontbreken; dan begrijpen zij niets meer van hun fantasieënGa naar voetnoot2) en zijn de dupe doordat zij verkocht hebbenGa naar voetnoot3). Van Demophoon, een dienaar van Alexander den Groote, wordt verhaald dat hij rilde van koude terwijl hij in de zon zat, en transpireerde van de warmte als hij zich in de schaduw bevond. Er is geen onzinnigheid beter geschikt om het onredelijke in de handelwijze der actionisten voor te stellen dan dit wonderverhaal, want bij hetgeen zonneklaar is, rillen zij en bij hetgeen duister is als de schaduw, zweeten zij. Het licht ontmoedigt hen vaak en de duisternis vroolijkt hen op. | |
[pagina 95]
| |
AretaeusGa naar voetnoot1) vertelt als een wonder, dat een melancholicus van zijn kwaal genas, toen hij met teederen blik naar een meisje keek; het leek hem een wonder, dat hetgeen zoovele verstandigen het hoofd op hol brengt, dienstig is om een gek verstand te doen krijgen. Hij zou weinig verwonderd staan over dergelijke zonderlinge zaken, als hij bij de acties elk oogenblik deze tegenstrij-digheden meemaakte: nu eens komen ze als Anacreon door een rozijn of als Fabius door een haar ten valGa naar voetnoot2), dan weer voeden zij zich als Saturnus met steenenGa naar voetnoot3) en als Mithridates met vergiftenGa naar voetnoot4). Ons spel is geen damspel, waarbij men niet van een zwart op een wit hokje mag springen; want in een oogwenk zien wij de menschen van het licht naar de verschrikkingen der duisternis overgaan, terwijl sommigen op wit, anderen op zwart en velen in het donker blijven staan; de hokjesGa naar voetnoot5) warrelen door elkander, de rijenGa naar voetnoot6) smelten ineen, de bordenGa naar voetnoot7) worden leeggeblazen. Veeleer lijkt het een schaakspel, waarbij de stukken vreemde richtingen mogen volgen, nu eens statig, dan weer haastig, nu eens schots en scheef, dan weer bedaard, en waarbij elk het oog gericht houdt op zijn doel, om voor zich de overwinning te behalen; sommigen wandelen, anderen rennen, dezen gaan er dwars doorheen, genen springen, en allen leven ervan. De zegevierende consul Marcus Valerius bracht uit den buit van Catania een zonnewijzer naar Rome, die in plaats van te dienen om den burgers de uren aan te geven, na negentig jaren bleek alleen gediend te hebben om hen in de war te brengen wat betreft den tijd en de jaargetijden: de schaduw stond op zes, en het was acht uur, ze wees drie aan, en het was twaalf uurGa naar voetnoot8), zoodat ik van mijn leven geen duidelijker beeld zag van onze verwarring (die wel een klok lijkt met niets dan lijnen en streepen, als waren het magische cirkels) dan deze beroemde trofee van de Romeinen. De berichten geven aan, dat de acties op | |
[pagina 96]
| |
duizend moeten staan, doch ze blijven hardnekkig op vijfhonderd; dan weer staat de schaduw op vierhonderd, en ze stijgen maar, evenals Nero van de Tarpejische rotsGa naar voetnoot1) neerkijkend op den ondergang des vaderlands om spottend te lachen over de verwoestingen en de puinhoopen. Den eenen dag zijn zij als Georgios van EpirusGa naar voetnoot2) die toen zijn moeder ten grave werd gedragen, in de lijkkist geboren werd, den anderen dag als Phoenix, die na zijn dood uit zijn asch herboren wordt; kortom, wanneer het schijnt dat zij begraven worden, worden zij in de grafurn geboren en wanneer zij eruit zien alsof zij den laatsten adem uitblazen, rijzen zij verjongd en met nieuwe levenskracht uit het graf op. En tenslotte, evenals het asbest een soort linnen wasGa naar voetnoot3), waarvan een stof werd gemaakt, die in het vuur niet verbrandde, - veeleer werd haar witte kleur in de vlammen nog zuiverder en werden vlekken in den gloed gereinigd - en evenals Antigonus CarystiusGa naar voetnoot4) beweert een zout gezien te hebben, dat in het water geworpen, opsprong en in het vuur te niet ging, zoo bezitten de acties zonderlinge eigenschappen en onbegrijpelijke krachten: wanneer het schijnt dat zij moesten verdwijnen, zooals dat zout, springen ze in de hoogte en wanneer ze moesten springen, verdwijnen ze juist; wanneer wij in angst zitten dat ze verbranden, zooals dat linnen, blijkt het, dat wij met een nieuwe soort netelvezel te doen hebben, want de vlammen verteren ze niet, en wanneer wij denken, dat ze tot asch zullen vergaan, verdwijnen haar vlekken en pralen zij in blanke pracht. Er zijn tijden, dat een steen voldoende is om dit standbeeld om te werpen, en een David om dezen Goliath klein te krijgen; maar op andere oogenblikken kan geen vloot tegen dezen CynegiriusGa naar voetnoot5) noch een leger tegen dezen HoratiusGa naar voetnoot6) op. Nu eens doet een LelieGa naar voetnoot7) hun kwaad, dan weer zijn ze voor | |
[pagina 97]
| |
een LeeuwGa naar voetnoot1) niet bang, soms minachten ze een OlifantGa naar voetnoot2) dan weer geraken ze als vogels op de lijmGa naar voetnoot3). Er zijn tijden geweest, dat de stap van een machtig heer de aarde zich gewillig deed openen en in den vraatzuchtigen afgrond vele Kore'sGa naar voetnoot4) en CurtiiGa naar voetnoot5) deed neerstorten, en het ontbrak niet aan gevallen waarin, doordat een vorst zijn hoed op het hoofd drukte, ons vermogen te gronde ging, waarbij de spelers bemerkten, dat het voorteekenen waren van het verlies der vrijheid, waarvan de hoed het symbool is. Doch is het wel te verwonderen, dat ze bij stormen hemelhoog plegen te rijzen, daar ze toch op de zee gelijken, en dat monster de gewoonte heeft bij stormvlagen de golven hoog op te drijven en de schepen bij schipbreuk op te lichten? Deze buitensporigheden en hevige gebeurtenissen met de acties, waarvan de grootste geleerden erkennen dat ze even veranderlijk zijn als de polyp, even snel van uiterlijk kunnen wisselen als de kameleon, evenveel gedaanten kunnen aannemen als Proteus, Achelous en Vertumnus, hebben onder de spelers eenige stelregels ingang doen vinden, die niet onverstandig zouden zijn, als ze maar niet zoo vaak werden toegepast. De eerste is, dat men op het punt van acties niemand raad moet geven, omdat, daar het succes een soort hekserij is, een raadgeving moeilijk een goed figuur kan maken. De tweede is, dat men niet anders moet doen dan winst nemen en spijt hebben, want evenals bij een paling, die wegglipt als men er het minst op verdacht is, is het verstandig te halen wat men halen kan, zonder te verwachten dat de gelegenheid bestendig of de Fortuin standvastig zal zij. De derde is, dat de winsten der actionisten kabouterschatten zijn, want nu eens zijn het karbonkels, dan steenkolen, nu eens diamanten, dan kiezelsteenen, nu eens tranen van Aurora, dan weer louter tranen. De vierde is, dat hij die met dezen handel rijk wil worden, geduld en geld moet hebben; immers daar er zoo weinig vastheid in de koersen is en de berichten in nog geringer mate op goede gronden berusten, moet hij die de slagen weet te dragen zonder | |
[pagina 98]
| |
terstond bij tegenspoed den moed te verliezen, - gelijk de leeuw, die wanneer het dondert den hemel antwoordt met gebrul, en niet als het hert, dat bij onweer her en der vliedt, - overwinnen als hij maar wacht, en winnen als hij geld heeft om te wachten. Diezelfde wisselingen doen velen belachelijk worden, daar sommigen geleid worden door droomen, anderen door voorteekenen, dezen door illusies, genen door grillen en talloozen door hersenschimmen. Koopman: Zij die zich met deze bedriegelijkheden ophouden, lijken op de Engelsche Kwakers, die meenen dat zij een geest in hun lichaam hebben die tot hen spreekt, zoodat zij een en al ongerijmdheid, ingeving, dwaasheid, exaltatie en onzinnigheid zijn. Zij zullen verkoopen zonder de beweegredenen te kennen, zij zullen koopen zonder de oorzaak te weten en zij zullen al of niet succes hebben zonder te weten waarom; zij zullen meenen dat de geest hen drijft, en die geest zal soms zijn als die van Achab, die bedriegt, of als die van Saul, die tot razernij brengt. Actionist: Wat Gij veronderstelt is zóó juist, dat iemand die van het beeld van Nebucadnezar had gedroomd, haastig zijn acties ging verkoopen, roepend dat, daar een kiezelsteentjeGa naar voetnoot1) het beeld van Nebucadnezar had omvergeworpen, de droom hem duidelijk maakte dat de zaak met China voor de Compagnie verloren was, en dat als de schepen aankwamen, deze rots moest ineenstorten en deze kolos ten onder zou gaan. Een ander droomde van den brand van Troje en verkocht alles wat hij had, aldus redeneerend: de brand van Troje was te wijten aan Helena; het gebeurt soms, dat onze schepen (Sint) Helena aandoenGa naar voetnoot2) wanneer ze van Batavia naar het vaderland op weg zijn, n.l. als ze door stormen de Kaap niet kunnen omzeilen, en nu wil de Fantasie mij duidelijk maken dat de schepen schipbreuk zullen lijden, welk bericht voor de acties als een Etna en voor de actionisten als een Mongibelo zal zijn. De bijgeloovige Oudheid meende, dat een haas het voorteeken was, dat Xerxes voor het leger zou vluchtenGa naar voetnoot3), dat de baring van een muilezelin de slavernij van Babylon voorspeldeGa naar voetnoot4), een | |
[pagina 99]
| |
offerdier zonder hart den moord op Caesar aankondigdeGa naar voetnoot1) en dat twee zwarte slangen voorboden waren van den ondergang der Romeinen. Diezelfde soort onzinnigheden vinden ingang onder deze dwazen, zonder dat ze bedenken dat een paniek niet afhangt van een haas, een ramp niet van een muilezelin, een moord niet van een offer en een ondergang niet van een adder. Iemand treedt verbijsterd deze arena binnen, worstelt met allerlei ideeën, niet wetend welk hem ten verderve voert en welk hem er bovenop brengt; plotseling wordt de geest vaardig over hem en hij verkoopt de kiriën (dit is een actionisten-uitdrukking, waarvan niemand de beteekenis begrijpt) zonder ander motief dan dat hij de een of andere wolk langs den hemel zag trekken of een begrafenisstoet op straat zag voorbijgaan. Een andere kampioen treedt het strijdperk binnen met de begeerte stand te houden; hij weifelt welken weg hij moet kiezen om tot voordeel te geraken, hij bijt op zijn nagels, wringt zich uit zenuwachtigheid het vel van de vingers, maakt vier wandelingen, opgeluisterd door evenzoovele alleenspraken, drukt de hand tegen zijn kaak alsof hij kiespijn heeft, plaatst dan weer een vinger in de plaats van die hand, alsof hij zit te peinzen, krabt zijn voorhoofd, begeleidt die pantomime met een geheimzinnig kuchje alsof dat de triomf moet brengen, totdat hij zonder oorzaak, zonder doel en zonder gratie met een onstuimige zelfbewustheid door den kring heenbreekt, met de eene hand het geluid van castagnetten nabootst, met de andere een verachtelijk gebaar maaktGa naar voetnoot2) en acties begint te zwelgen als ware het roomvla; hij koopt ongelimiteerdGa naar voetnoot3) zooals het in de taal van onze spelers heet, zóóveel bijeenzamelend als maar onder zijn bereik komt, koopend wat zich maar voordoet, zonder andere drijfveer of grond dan dat de klank van een heldere trompet zijn oor heeft getroffen, hetgeen hij in verband brengt met feest en plezier, aldus gelegenheid gevend aan de weetgierigheid om eens, niet minder geleerd dan weetgierig, uit te zoeken of niet, als het gezonde verstandGa naar voetnoot4) zijn trompet heeft, de dwaasheid er ook een kan hebben. Een ander komt heel ongemerkt in den kring alsof hij kalm | |
[pagina 100]
| |
op den geest wachtte; plotseling wordt hij door razernij aangegrepen en begint partijen weg te smijten zonder andere aanleiding dan dat hij de knoopen van zijn jas tusschen de vingers heeft gekregen en gemerkt heeft dat het aantal oneven was; als hij wint blijft hij dus iedere knoop als een rozeknop vereeren, als hij verliest verafschuwt hij iedere knoop als een brandmerkGa naar voetnoot1). De speculanten vinden altijd wel eenig houvast om deze krankzinnigheden te verdedigen, vernuftig speurend naar de redenen waarom de acties soms rijzen bij schipbreuken en dalen bij kalm weer. De geleerden weten wel, dat volgens de antiperistasisGa naar voetnoot2) contrasten elkaar versterken, en dat wanneer de wind tegen de vlammen vecht, de vonken met te meer gloed en kracht oprijzen; daarom nam Jacob Cats als embleem het vuur, bestreden door den wind, en plaatste er als motto boven vim ex viGa naar voetnoot3) en de beroemde Lodovicus Ursinus koos contraria juvantGa naar voetnoot4). Daar zij vreezen verslagen te zullen worden, spannen zij zich des te meer in voor de overwinning, want waar de strijd onvermijdelijk is, doet men des te meer zijn best om te zegevieren. Het gebeurt wel, dat er kalmte heerscht wat betreft de acties, omdat geen zuchtjes ze streelen, noch noorderstormen ze dooreenschudden; ze genieten van deze rust, ofschoon ze niet veel vorderen (zooals sommige sterren, die opgaan bij de Zuidpool en onafgebroken sedert zestig eeuwen hun kringloop beschrijven, zonder boven onzen horizon te hebben kunnen verschijnen), in de hoop dat ze met den eersten gunstigen wind vroolijk de haven zullen binnenzeilen. Plotseling verduistert hen een wolk, die op storm wijst; zij die verkocht hebben, verblijden zich, de verwoestingen ramend op grond van de duisternis, en zij die gekocht hebben, schieten bliksemsnel toe om den stroom te weren en het onheil te voorkomen, het voorbeeld van Aeneas volgend, die toen hij bij de hellepoort een troep harpijen, hydra's en centauren ontmoetteGa naar voetnoot5), moedig het zwaard trok zonder dat zijn moed voor vrees week of bezorgdheid zijn onversaagdheid bevlekte. De schermutseling houdt aan, en tenslotte staat de koers veel hooger dan vóórdat die wolk zich vertoonde, omdat degenen die, onbezorgd, niet dachten aan strijd en hem zonder fel | |
[pagina 101]
| |
in te grijpen zijn weg lieten vervolgen, geprikkeld echter door de aanvallen, alles op het spel zetten en kracht putten uit hun feitelijke zwakheid en trots uit hun minderheid; wat hen dus moest verlammen, stuwt hen vooruit en wat hun ondergang had moeten worden, verhoogt juist hun moed. En toch, ondanks al deze razernijen, stoornissen, dwaasheden, al dien twijfel en die onzekerheid omtrent de te behalen winst, ontbreekt het niet aan middelen om duidelijk te herkennen waar de personen van gezag op aansturen, zoowel in de politiek als in de meeste zaken; en wie zich tot taak zou stellen om ze ernstig na te gaan, zonder zich door hartstocht te laten verblinden of zich door grillen te laten verlokken, zou het zeker, zoo niet altijd dan toch zeer dikwijls, bij het rechte eind hebben en zou bij het opmaken van de rekening tot de conclusie komen, dat het het sluwste is het spel te volgen, en het wijste om met den stroom mee te zwemmen, want als de rijksten trachten van adders een tegengif te maken (waarbij hun hetzelfde overkomt als dien lepralij der uit Azië, van wien GalenusGa naar voetnoot1) verhaalt dat, toen eenige maaiers, die medelijden hadden met zijn olifantsziekte, hem wijn gaven waarin een slang had gezwommen, die gifdrank hem genas): wat kan het mij dan schelen of de berichten vergif zijn, als zij kunnen bereiken dat de giften tegengiften worden? Lucilius, Vergilius, Seneca en Plinius verzekeren, dat de MarsiGa naar voetnoot2) slangen bezweren met muziek en hun hun macht tot dooden ontnemen door schoone klanken. Als er onder de actionisten Marsi zijn, die al kronkelen de afschuwelijkste slangen over de partijen, zingen, dansen en grappen maken en de adders met een melodie weten te betooveren en de gevaren met een harmonie weten te verjagen, laat het dan maar klappen regenen zoolang er ook lauweren zijn te plukken, ook omdat er toch nog meer dikke huidenGa naar voetnoot3) zijn dan er slagen neerkomen. Het gebeurde eens, dat roovers een rijkaard, die op sterven lag, zijn vermogen zochten te ontfutselen, en om hun plan zonder gevaar ten uitvoer te kunnen brengen bonden zij hem zóó netjes een lint om de keel, dat het meer toeval dan opzet leek, meer een versiersel dan iets geheimzinnigs; zij riepen een notaris en | |
[pagina 102]
| |
zeiden hem, dat hun oom wel van zijn spraakvermogen, doch niet van zijn verstand beroofd was, en dat hij op al wat men hem over zijn testament zou vragen, wel met hoofdbewegingen zou antwoorden, daar het met den mond niet ging. Zij brachten den onnoozelen notaris bij het bed om nauwkeurig op te teekenen wat hij zag, en aan den zieke vragen stellend naar het hun paste, trokken zij zoo handig en snel aan het lint, dat zij hem zijns ondanks door hoofdbewegingen lieten bevestigen wat zij wilden, en met knikjes beamen wat zij begeerden. Wat geeft het dus of de acties op sterven liggen en of er aangewezen erfgenamen zijn, die de verdiensten van zooveel angsten moesten opstrijken, als er linten en slimmigheden zijn, waardoor men ze met hoofdknikken kan laten zeggen wat men wil, en hun hals kan draaien waarheen men maar verkiest? De erfgenamen zullen verbluft staan, de slimmerds zullen lachen en daar wij in actionistentaal tegenvallers hebben klappen krijgen of knikkebollen noemen, kan het niet anders of wie die knikjes niet opvolgt, moet klappen krijgen. Bedenkt vooral, dat er twee soorten van spelers bij dit dobbelspel voorkomen, zóó geheel verschillend van elkaar, dat zij antipoden lijken in hun besluiten en ik geloof ook in hun lot. De eerste is die der liefhebbers (dat is de beteekenis van Amantes in het Hollandsch), dat zijn degenen, die altijd hun zaken beginnen met te koopen, want als liefhebbers van het vaderland, den staat en de Compagnie wenschen zij steeds dat de acties stijgen, en dat er zulke gunstige berichten komen, dat in een oogwenk de acties gaan loopen, rennen, de vleugels uitslaan en omhoogvliegen. De tweede groep is die der contramineurs (zoo genoemd omdat Indië een mijn is en zij te werk gaan alsof zij niets zoozeer begeerden als dat die mijn uitgeput zal raken); dat zijn zij die altijd beginnen met te verkoopen, en zij overtreffen soms Timon van Athene, die alleen van Alcibiades hield, omdat hij uit zijn karakter opmaakte, dat hij de beul van zijn vaderland zou worden. Dezen moet men schuwen als de pest en hen nooit navolgen, tenzij in bijzondere omstandigheden, bijv. om een bichileGa naar voetnoot1) te maken (wat onder de Hollandsche jongens vlinder beteekent), een uitdrukking die | |
[pagina 103]
| |
wij bezigen voor een plotselinge winst, die ons ontgaat als men haar niet pakt, en die, als men haar niet stevig grijpt, nog wegvliegt. De liefhebbers zijn als de giraffe, die nergens bang voor is, of als de toovenaar van den keurvorst van Keulen, die de dames in den spiegel veel mooier deed lijken dan zij waren: zij doen niets dan veinzen, bewimpelen, mooier maken, en, evenals bij het beleg van PrieneGa naar voetnoot1) Bias den gezant van Alyattes om den tuin leidde door hem bergen zand te toonen die met graan bedekt waren, opdat hij zou denken dat een stad die zoo vol overvloed was, niet door uithongering kon genomen wordenGa naar voetnoot2), zoo bedekken zij het zand met graan door te doen gelooven, dat list rijkdom en de ondergang een bron van bestaan is. AddersGa naar voetnoot3) vallen hen aan en zij houden die, evenals de West-Indiërs, voor een spijs, waarin het fijne met het smakelijke wedijvert. De yucaplant, die een verfijnd vergif is, omringt hen, en zij maken er brood van, evenals diezelfde barbaren, namelijk maniokbrood; zoodat zij, evenals RestitutusGa naar voetnoot4) zich zoo gevoelloos placht te maken, dat hij niet eens bemerkte dat hij geroosterd werd, geraakt worden door het vuur noch gekweld door de verwoesting. Als er aardbevingen plaats hebben, zeggen zij, dat de aarde danst, maar niet beeft; als er duisternissen zijn, al duren ze langer dan de Egyptische, voor hen zijn het avondschemeringen; als er bliksemstralen flitsen, zijn het vuurpijlen, en als er hagedissen verschijnen, zijn het volgens hen patrijzen. De contramineurs daarentegen zijn een en al angst, schrik en ontsteltenis; voor hen zijn konijnen olifanten, volksfeestjes zijn oproeren, in schaduwen zien zij den chaos. Maar als er in Afrika schapen zijn, die als lastdieren, en rammen die als paarden dienst doen, is het dan te verwonderen, dat iedere pygmee hun een Polypheem en iedere dwerg hun een TypheusGa naar voetnoot5) lijkt? Korman schrijft over Ivan II, hertog van Moskou, dat het zien van een vrouw hem zoo'n vrees inboezemde, dat hij flauw viel; maar met deze lafaards is het nog wonderlijker, immers een mug lijkt hun een reus en een atoom een berg. | |
[pagina 104]
| |
Van een koning van Cambodja vertelt men, dat hij, daar hij zich voedde met vergif, als een basilisk doodde met zijn blik, en nu denken zij, dat er geen potentaat bestaat, die niet is als deze vorst; immers zij denken, dat zij ons met hun blik zullen verslinden en met hun oogen zullen vernietigen. Miguel de Medina houdt staande, dat als men slangen brengt bij een kip die zit te broeden, er geen kuikens maar slangen uit de eieren zullen komen; deze bloodaards bevestigen die bewering, want terwijl zij steeds hun hoofd vol hebben met ongelukken, rampen, oproeren, overstroomingen, slachtingen, ineenstortingen, ellende, ruïne, katastrofen en tragedies, ontvangen zij geen tijding, die niet, zooals het vee van Jacob, de kleur der twijgen aanneemt, zoodat alle omstandigheden als vergif worden en de eieren in slangen veranderen. Als Eusebius hen had kunnen zien, zou hij zich niet verwonderd hebben als hij had gelezen, dat er in 1546, vóór de burgeroorlogen in Duitschland, een kind geboren werd dat in het lichaam der moeder reeds een scherp mes in de hand had; want het lijkt wel dat zij allen van hun geboorte af een mes in de hand hebben, dat in alles kerft wat het vindt, neerhakt wat het maar tegen komt, en afhouwt wat het aantreft. Als er verwarde berichten zijn, worden ze in hun mond noodlottig; als ze twijfelachtig zijn, maken zij ze schrikwekkend en als er geen enkel bericht is, dat in hun kraam tepas komt, dan maken zij ze wel. Sommigen koopen een matroos of een stuurman om, om rond te strooien wat hun invalt, en evenals men wist te bereiken dat de duif van ArchytasGa naar voetnoot1) vloog, de kraanvogels van Boëtius krijschten en de adder van Aeneas siste, bereiken zij dat die mannen van hout, die slechts houten figurenGa naar voetnoot2) zijn, zingen wat zij hun voorpraten, zooals de papegaai van Caesar, en dat deze houten poppen nazeggen, wat zij hen leeren zooals de raaf van Augustus. Zeer fraai is het, wanneer zij schreeuwen dat de wereld vergaat, met ongehoorde hyperbolen gissingen formuleerend over de vorstelijke hoven, nog onjuister dan die, welke de astrologen uit de sterren opmaken. De groote Theon schilderde eens een stuk, en na het met een doek bedekt te hebben, riep hij het publiek op om twee legers op het doek zóó echt te zien strijden, | |
[pagina 105]
| |
dat het schilderij in stukken zou vallen van de slagen en in brand zou vliegen van de schotenGa naar voetnoot1); en om de gemoederen voor te bereiden op de krijgswoede en om door de verbeeldingskracht den hartstocht op te wekken, liet hij krijgsmuziek spelen, en het hart sprong op in de borst der menschen bij het hooren van de trommels en de trompetten, die de gemoederen in een oorlogsstemming en in een overwinningsroes brachtenGa naar voetnoot2). Toen hij zag dat de stemming goed voorbereid was voor de proef, trok hij het gordijn weg, en terwijl de aanwezigen allen zonder uitzondering meenden, dat de slag tusschen Darius en Alexander maar een flauw beeld van dit strijdrumoer en maar een kleinigheid zou zijn vergeleken bij dezen strijd, zagen zij den strijd geschilderd tusschen de kikvorschen en de muizenGa naar voetnoot3) die door Homerus beschreven isGa naar voetnoot4), zoodat het verschrikkelijke en vreeselijke vroolijk en blij afliep. Men kan geen juister beeld bedenken van hetgeen dezen misanthropen van de acties overkomt dan dit verhaal, want zij overdrijven zóó de gevaren en schilderen de rampen zóó zwart, dat wie hen hoort zou denken dat de dood zachter is dan de bedreigingen, de vernietiging zoeter dan de voorstelling ervan. Zij spreken slechts in het geheim, alsof zij bang zijn te zeggen wat er aan de hand is; zij doen niets dan de wenkbrauwen fronsen bij hun alleenspraken, alsof zij in vervoering zijn over hetgeen zij weten; zij houden niet op met te voorspellen als profeten, te waarschuwen als vrienden, zich te verzetten als eerlijke lieden en raad te geven als godvruchtige menschen, en tenslotte gaat het gordijn op en er verschijnen kikkers en er dansen mollen; de bergen baren muizen, de heele storm draait uit op wat wind en al die nevel op een beetje rook. In de rivier de Arotan leeft een visch, waarvan Nicolaas CommitesGa naar voetnoot5) verzekert, dat wanneer een visscher hem vangt, hij hem zoo'n koorts bezorgt, dat zoolang hij hem niet weer in het water gooit, hij hevig door die ziekte gekweld wordt. Dit geeft een uitmuntend beeld van de contramineurs, want als dezen een actie opvisschen, bij ongeluk of uit vrees dat ze zullen stijgen, | |
[pagina 106]
| |
dan zijn de angsten die hen folteren, zoo vreeselijk, dat zij niet ophouden, voordat zij de actie weer in het spel geworpen, en niet tot rust komen, voordat zij haar weer in het water teruggegooid hebben. Zij hadden wel de behandeling noodig, die de beroemde MarlianusGa naar voetnoot1) een krankzinnige deed ondergaan, die dacht dat hij kikkers in het lichaam had, want zij rusten niet voor zij die kikkers weer aan de rivier hebben teruggegeven; of wel het ontbreekt hun aan de voorbehoedmiddelen, die de geneesheeren voorschrijven aan hen die lijden aan een ziekte der verbeelding, die men lycanthropieGa naar voetnoot2) noemt, omdat de lijders zich verbeelden wolven te zijn en alle nachten rondzwerven over de begraafplaatsen; immers, altijd vinden wij hen bezig met trachten de toekomst te lezen uit graven, sterfgevallen, schedels, lijken en geraamten zonder over andere gebeurtenissen en gevallen te spreken dan over tragische, deerniswekkende en noodlottige. AvicenaGa naar voetnoot3) en Albertus MagnusGa naar voetnoot4) vermelden, dat er eens een kuiken geboren werd met een havikskop, en tallooze natuurhistorici sloven zich uit met redetwisten of dit nu in werkelijkheid een havik of een kuiken was. Lucinius MucianusGa naar voetnoot5) beweert, dat er een man heeft bestaan, Arescon geheeten, die eerst vrouw was geweest en toen Arescusa heette, en nu breken de geleerden zich het hoofd, en een gedeelte van hen houdt staande dat zij een vrouw, een ander gedeelte dat hij een man moet genoemd worden. Een tijding wordt in onze bijeenkomst verbreid, die er gunstig uitziet maar ongunstig kan worden; en nu ontspint zich over de vraag, of het een kuiken of een havik, een Ariscon of een Arescusa is, een strijd tusschen de twee partijen, die er zich niet toe bepalen met de tong, de armen, de handen en voeten en met het vernuft te vechten, maar zoo hardnekkig elkaar met de beurzen bestrijden, dat zij hun batterijen niet doen zwijgen voor zij overwonnen zijn, en niet aflaten van hun krijgslisten, voordat zij uitgeput zijn. | |
[pagina 107]
| |
Wijsgeer: En wat is dan het verstandigste in dezen warwinkel? Actionist: Allen hartstocht af te leggen, kalm beide partijen aan te hooren, informeeren naar hun argumenten, hun redenen wikken, hun scherpzinnigheden overdenken, de berichten tegen elkaar afwegen, elk ervan confronteeren met de tegenwerpingen die hun respectieve uitgangspunten toelaten, om te zien of ze erdoor weerlegd dan wel versterkt worden; en na al deze niet minder verstandige dan profijtelijke verrichtingen zich te neigen tot hetgeen wel het voordeeligst lijkt, want al zal men niet altijd victorie kunnen kraaien, men zal toch ontelbare malen den buit kunnen binnenhalen. Eudicus verteltGa naar voetnoot1) dat er in Hestiaeotis twee bronnen zijn, Ceron en Melan geheeten, en dat de schapen, die uit de eerste drinken wit worden; drinken ze uit de tweede, dan worden ze zwart, en uit beide tegelijk, dan krijgen ze verschillende kleuren, even interessant als aangenaam voor het oog. Als Gij bij Uwe ondernemingen wilt slagen, drinkt dan niet steeds uit de bron der liefhebbers, want het is niet altijd goed een hermelijn te zijn, maar drinkt ook niet voortdurend uit de bron der contramineurs, want het is evenmin altijd goed een raaf te zijn, en ofschoon de raven soms brood aanbrengen, zooals die van Elias, zelden keeren ze terug, zooals die van Noach. Kortom, niet steeds Melan, noch steeds Ceron, maar steeds liefhebber uit principe en contramineur bij uitzondering, want de ervaring heeft geleerd, dat zij die koopen gewoonlijk winnen, en zij die verkoopen, meestal verliezen. De Compagnie is als de Onsterfelijke Boom, die als men er een tak afsneed, terstond een nieuwe voortbracht, zoodat men niet behoeft acht te slaan op elk neveltje dat haar licht verduistert, want straks spreidt zij weer nieuwen praal van glanzen en een nieuwen krans van stralen ten toon. Volgt dus dit richtsnoer en treedt in deze voetstappen, want deze voorlichting kan U niet anders dan nuttig zijn, hetzij Uw bedoeling eerlijk, dan wel verraderlijk is; omdat namelijk, indien ze verraderlijk is, voor U, als Gij koopt en de kansen schij- | |
[pagina 108]
| |
nen te keeren, de uitweg van Frederik openblijft, en, indien ze eerlijk is, men na gekocht te hebben óf kan in ontvangst nemen wat men kocht, of het kan beleenen, waardoor de winst bijna zóó zeker is, dat alleen een oorlog (waar God ons voor beware!) onzen strijdlust zou kunnen neerslaan en ons den moed zou kunnen benemen en dat nog alleen, als het geen eerlijke oorlog is. Men moet de tijdsomstandigheden in het oog houden en de zeilen zetten al naar de wind waait. Vroeger waren er twintig actionisten, die in de acties de wetten voorschreven, en daar iedere ster hun een booze komeet en elk wolkje hun een eclips scheen, lieten zij den koers 30 % dalen op grond van een lichten schrik en 50 % op grond van een tijding. Heden ten dage zijn er evenveel actionisten als kooplieden (want zij, die niet eens een spelletje meedoen als amusement, zoo niet uit eerzucht, zijn te tellen) en zij hebben meer dan genoeg van de verliezen, die zij uit angst geleden hebben. Zoodat een ieder zijn partij als een juweel bewaart, van meening dat de pijn op het oogenblik dat zij den slag gaan slaan, al voldoende is; immers te sidderen bij de gedachte aan den bliksemstraal dient nergens toe dan om de smart te vervroegen en het ongeluk te verdubbelen. Er is in Indië een boomGa naar voetnoot1), waarvan de schaduw naar de eene zijde doodt en naar de andere de levensgeesten opwekt; ik heb U vroeger de bloeiende Indische Compagnie geschilderd als een boom; ik voeg er nu aan toe, dat zij is als deze boom uit Indië: zoo Gij haar steeds van de zijde der contramineurs beschouwt, zult Gij het leven verliezen, doch zoo Gij haar beziet van die der liefhebbers, zult Gij Uw kapitaal vermeerderen, want de eersten wijden hun aandacht alleen aan de takken, de laatsten besproeien de wortels, genen speculeeren slechts op de schaduwen, dezen letten slechts op de vruchten. In Holland vond men eens in den stam van een appelboom twee ineengeslagen handen met een kroon en een luit, door de natuur gevormd, en het kan niet anders of Gij zult den juisten koers varen, als Gij dien appelboom als zinnebeeld van de Compagnie kiest. Kijkt naar die ineengeslagen handen - zoo stelden de Egyptenaren de eendracht voor - en streeft steeds naar eendracht. Let op de kroon, die een teeken van koninklijke waar- | |
[pagina 109]
| |
digheid is, en past die kroon toe op het reëleGa naar voetnoot1) van dezen handel. Denkt ook aan de luit, die een symbool der vroolijkheid is, en Gij zult tevreden zijn met den voorspoed en blij met Uwe winst. Toen Michel Angelo Buonarotti te Rome den koepel van een kapel beschilderde, gewende hij er zich zóó aan de oogen opwaarts te richten, dat hij ze op straat met moeite neer kon slaan, en, meer een sterrekundige dan een schilder gelijkend, liep hij steeds naar den hemel te kijken, alsof hij voortdurend met de sterren bezig was. Gewent er U aan Liefhebber te zijn, houdt het gelaat omhoog geheven, doet alsof Gij plafonds beschildert, kijkt naar hen die boven allen uitsteken en Gij zult zóó in overvloed baden, en U zóó thuis voelen in de ‘liefhebberij’, dat Gij, in tegenstelling met den reus, van wien men vertelt dat hij zóó gewend was te praten met een dwerg en zóó vaak vooroverboog, dat hij krom werd, Buonarotti zult evenaren in het verhevene, en hoe meer Gij naar de toppen kijkt, des te meer mensch zult schijnen, hoe meer Gij U in de sferen verdiept, des te wijzer zult worden en hoe meer Gij naar den hemel ziet, des te meer U in Uw rechtvaardigheid zult verheugen. Het feit dat de acties hoog staan, maakt velen beangst, die ze zoo hoog niet gekend hebben, maar de verstandigen moeten zich door dit bezwaar niet in hun vlucht laten belemmeren, en bedenken dat de Compagnie met den dag vooruitgaat, de staat rijker en de rentevoet lager wordt door den overvloed van geld en het ontbreken van plaatsing ervoor, zoodat men het tegen drie percent per jaar geeft bij gewone leening en tegen twee en een half percent bij onderpand; zoo worden de allerrijksten genoodzaakt om acties te koopen en de uitkeering af te wachten, en dit zijn menschen die noch willen verkoopen als ze dalen, omdat ze dan verliezen, noch wanneer ze rijzen, omdat ze toch niet weten waar ze hun kapitaal zekerder kunnen beleggen of het sneller weer kunnen opnemen; en daar dit een rad is dat voortdurend draait, kan men elk uur zijn rijkdom aflezen en elk oogenblik zijn schatten controleeren. Daarentegen verhoogt deze levendigheid van den handel dermate de waarde van deze papieren, dat alleen door dat speculeeren (dat in de overige steden dezer provinciën niet plaats | |
[pagina 110]
| |
vindt) de acties van Amsterdam alle overige in prijs overtreffen, terwijl toch de uitkeeringen dezelfde zijn zonder andere korting dan die van een gering plaatsverliesGa naar voetnoot1); immers die van Zeeland staan gewoonlijk 150 % lager dan de onze, die van Enkhuizen 80 %, die van Hoorn 75 %, die van Rotterdam 30 % en die van Delft 70 %. Het is geen stroom gelijk de rivier de Moelin, die veertien dagen lang oostwaarts en veertien dagen westwaarts vloeit, noch gelijk die put in Perzië, waarin het water dertig jaar lang stijgt en dan weer dertig jaar daalt; hier is geen vast tijdstip voor de eb, noch was er ooit iemand die de limiet der toename voorschreef. Een koopman kocht in Goa een diamant van onschatbare waarde en toen hij die uit Indië naar Europa bracht, berispte hem de Gallische MarsGa naar voetnoot2) over zijn vermetelheid met de vraag: ‘Wat dacht Gij, toen Gij een fortuin in één steen staakt?’, waarop hij even verstandig als hoffelijk antwoordde: ‘Ik dacht slechts daaraan, dat Uwe Majesteit nog leefde’. Laat U dus niet ontmoedigen, doordat Gij de papieren zóó hoog ziet staan dat het U toeschijnt, dat ze hun toppunt bereikt hebben; want nimmer ontbreekt het aan machtige handelaars die ze begeeren, noch aan geldkoningen die er naar hunkeren. Bedenkt dat er evenveel spelers als menschen zijn, en dat Gij altijd wel kampioenen zult vinden, die U van Uw onrust bevrijden, en helden die U uit de zorgen zullen halen, en Gij zult zien, hoe Gij niet zult schromen een mijn voor een enkel juweel, een fortuin voor een traan en een schat voor een steen te geven. Desalniettemin is het zeer verstandig uit deze beek te drinken, zooals de honden van Egypte uit den Nijl doenGa naar voetnoot3), die namelijk uit vrees voor de krokodillen tegelijk drinken en loopen, tegelijkertijd toegevend aan hun dorst en aan hun vrees. Zelfs de sterren van de eerste grootte trillen, terwijl ze tegelijkertijd licht geven over de sferen, en het is dwaasheid de gunsten van een godinGa naar voetnoot4), die er zich op beroemt nergens anders standvastig in te zijn dan in veranderlijkheid, te verwerpen, in de hoop, dat dan het geluk eeuwig zal duren. Plutarchus verhaaltGa naar voetnoot5) over Antigonus, den zoon van Deme- | |
[pagina 111]
| |
trius, dat hij als overwinnaar bij zekere spelen, om vol trots zijn flinkheid nog op te vijzelen, in zulke blijde juichkreten uitbarstte, dat een zijner aderen sprong en hij een bloedspuwing kreeg en aan tering stierf, en aldus zijn ijdelheid met den dood bekocht, waarbij zijn verwatenheid de rol van AtroposGa naar voetnoot1) vervulde. Wanneer Fortuna U de hand reikt, om aldus in ons spel lauweren te behalen, dankt haar dan nederig voor die minzaamheid, geniet bescheiden van het geluk en stoot haar vriendelijkheid niet af door hoogmoed. Belisarius verlangde, dat zijn commandostaf een scepter zou worden, maar die scepter draaide uit op een stok, waarmede hij zijn weg zocht om al bedelende den kost op te halen. Indien Gij zoo fortuinlijk mocht zijn, dat Uw stokje een staf werd en die staf een veldheersstaf, beheerscht dan Uw begeerigheid en verlangt niet bovendien dat Uw veldheersstaf in een scepter overgaat, want het kan zijn dat hij, evenals bij de magiërs, in een slang verandert, en dat terwijl de bedoeling is wonderen na te doen, het resultaat slechts vernieuwde kastijdingen en verdubbelde kwellingen is. De dichter AxionGa naar voetnoot2) was zoo klein van gestalte, dat zijn mededingers om hem te bespotten een bril opzetten alsof zij hem dan eerst konden zien. De kunst maakte hem hoogmoedig en hij liet zich in den tempel der Muzen een standbeeld maken, zóó groot dat dat van Jupiter Olympicus nauwelijks tot den schouder ervan reikte. Laat zijn val U tot waarschuwend voorbeeld dienen en U doen bedenken, dat de wijsgeer die in acties wil gaan doen, niet moet zijn als de dichter Axion; als Gij een kiezelsteentje zijt, wilt dan geen rots zijn, en wanneer een kooi voor U al een paleis kan zijn, streeft er dan niet naar, dat een kolos U tot grafnis dient. Niet iedereen gelooft wat klassieke schrijvers mededeelen over het bronzen paard van Constantinopel, dat de gebeurtenissen voorspelde met gehinnik, zoodat Gij niet op het lot moet vertrouwen in die mate, dat Gij één overwinning als het voorspel van een volgende beschouwt; integendeel, juist de wijzen vreezen, dat overwinningen de voorboden van nederlagen zijn, | |
[pagina 112]
| |
en alleen in geval Gij het ijzeren hoofd van Albertus Magnus naast U hadt, dat antwoordde op alles wat men het vroeg en waarover TostadoGa naar voetnoot1) even geleerd als scherpzinnig redeneert, zoudt Gij even kunnen wachten met de winst te grijpen als het lot U zijn gunsten kwam aanbieden. De SpartanenGa naar voetnoot2) dreven den spot met hun vorst Archidamos, omdat hij een kleine vrouw getrouwd had, zeggende dat hij hun tot opvolgers geen koningen, maar koninkjes zou geven. De lijfspreuk der veteranen onder de actionisten is, niet getrouwd te zijn aan de acties, maar als Ge er U toch mee mocht verbinden, kiest dan een kleine vrouw, al haalt Ge U ook critiek op den hals met Uw successen, want als Ge weinig onderneemt, zijt Gij altijd bij machte gemakkelijk het roer om te gooien en den steven te wenden. Men bood Xerxes de vruchten van Attica aan, maar hij bewaarde ze om ze in Athene op te eten. Volgt dezen overmoed in onzen handel niet na, want de grootste handigheid bij ons bestaat erin, dadelijk de vruchten die de gelegenheid ons biedt, op te eten zonder te wachten tot hun rijpheid met den tijd in rotheid overgaat of tot door het uitstel hun fijne smaak bedorven wordt. In onzen handel heeft de verwachting veel meer beteekenisGa naar voetnoot3) dan de verwezenlijking zelf; door de verwachting van een schitterende uitkeering of van een rijke retourvloot vliegen de acties omhoog en vaak gaan ze omlaag als deze dingen zich komen te verwezenlijken, omdat de drukte over die groote winst is opgehouden en het gejubel over die blijde gebeurtenis tot zwijgen gekomen is. Er bestaat een zeer natuurlijke reden voor dit feit, n.l. zoolang de Fortuin den arm dreigend opgeheven houdt, vreezen de contramineurs gewoonlijk voor den slag; tegenover de voortdurende bedreiging met vernietiging wagen zij geen transacties, terwijl ze bij de Liefhebbers door de voortdurende vreugde over hun succes veel energie ontmoeten, immers daar dezen vol opgewektheid zijn, maken de tijdingen geen indruk op hen en is hun hart voor angst ontoegankelijk; maar wanneer de schepen binnenloopen of de winsten worden opgestreken, | |
[pagina 113]
| |
dan vatten zij die verkocht hadden weer moed en berekenen degenen die kochten, dat zij nu in eenige maanden niets gunstigs te wachten hebben; de bladerenGa naar voetnoot1) sidderen bij het geringste windje, de kleinste schaduw beangstigt, zoodat de acties, verlaten door de eene partij en bestreden door de andere, niet veel noodig hebben om te bezwijken en geen stootje kunnen velen. Daarom grijpen de oplettenden, wanneer de Fortuin ze hun aanbiedt, zooals aan Peralvillo de kersen, ze zóó handig vast dat als de Fortuin berouw krijgt, zij ternauwernood de voeten uit hun greep kan losrukken, en als zij erg wringt hoogstens de bottenGa naar voetnoot2) er bij overhoudt. Te Neurenberg, waar een metalen adelaar den onoverwinnelijken Karel V de sleutels der stad overhandigde, had de beroemde keizer aan den maaltijd een vlieg, die als om hem te kronen eenige malen rond zijn hoofd vloog en daarna met wonderlijke kunstvaardigheid op zijn hand terugkeerde. Maar juist daarom wordt dit als een wonder verhaald, omdat niet altijd de adelaar de sleutels van een stad aanreikt en de vliegGa naar voetnoot3) niet steeds op de hand terug vliegt. Curtius vermeldt, dat er in Indië een boom is die elken nacht van zijn bladeren honingraten maakt; maar zoodra de zon boven de kim rijst, verwaait die heerlijkheid, vliedt die tooi, verdwijnt die zoetheid; het is een voorbijgaande streeling als de klimop van JonasGa naar voetnoot4), die 's avonds hem een verheugenis was en bij het ochtendgloren een ergernis. Spiegelt U dan aan dezen boom uit Indië om te weten hoe Gij hebt te handelen met de O.I. Compagnie, die ik U herhaaldelijk als een boom heb geschilderd, en als Gij zoo gelukkig mocht zijn, dat de bladeren voor U honingraten worden, zucht dan niet als Alexander om meer werelden, waardeert liever als ArtaxerxesGa naar voetnoot5) den nap water van een boer op het oogenblik dat Gij kunt gissen dat de stroomen onbereikbaar zijn; en dan zult Gij bouwen op twee grondslagen, die altijd de polen en pijlers ervan waren, n.l.: geduldig wachten als Gij verliest; binnenhalen als Ge wint. Dat zijn de twee pilaren, die alle mogelijke gelijkenis vertoonen met die, welke de Ge- | |
[pagina 114]
| |
leerde Koning in den Tempel deed plaatsen, den eenen Iachin noemend, dat beteekent voorzorg, den anderen Boaz, d.i. moed; want door den moed is het, dat men bij tegenspoed op goed weer hoopt, en dank zij de voorzorg bergt men de zeilen vóór de stormen ze vernielen. En zooals Salomon de uiteinden der pilaren versierde met gebeeldhouwde rozen, zal hij die op deze pilaren steunt, verkondigen dat al wat hij kiest en al wat hij onderneemt rooskleurig is. Koopman: Allemachtig! Wat hebt Gij ons al niet verteld! Wat een woordenvloed! Wat een lange adem! Daar haalt geen ratel en geen rammelslag bijGa naar voetnoot1)! Is dat nu de ‘wijsheid’, die Ge ons over de actionisten hebt willen verkoopen? Op mijn woord van eer, ik denk dat de heele vergadering van AvernoGa naar voetnoot2) niet zooveel weet als Gij alleen. Nu, de vaktermen zijn niet het ergste; ik denk dat ze een mengelmoes van Arabisch en Grieksch zijn, en dat de knapste nog een nieuw woordenboek moet zoeken om ze te begrijpen, een nieuwen CalepinoGa naar voetnoot3) om ze te verklaren en een nieuwen CovarrubiasGa naar voetnoot4) om ze toe te lichten, want zooals de AthenersGa naar voetnoot5) een god Terminus hadden, is er hier geen term die vanwege zijn ondoorgrondelijkheid niet iets van een god heeft. Ik moet eerlijk zeggen, dat ik mij in den Toren van Babel waande bij het hooren van die mengeling en verwarring van talen die Gij bezigde, met Uw optie in het Latyn, met Uw bichile in het Hollandsch, met het surplus in het Fransch. Gisteren las ik, dat TertullianusGa naar voetnoot6) Athene een linguatam civitatem noemde, hetgeen naar men mij zeide beteekent: de praatzieke stad, en hij zou het dunkt me een actionistische stad genoemd hebben, wanneer hij jullie had gekend, want ik begrijp niet, dat ge niet sterft aan steken in de zijde, met zooveel drukte van redeneeringen en tijdingen. Gij weet wel, dat Tertullianus overbodige herhalingen pleonasmen en tautologieën noemt, maar als hij jullie tijdgenoot was, | |
[pagina 115]
| |
zou hij ze zonder twijfel actionasmen en actionologieën noemen. AthenaeusGa naar voetnoot1) zegt, dat zij die veel praten, de ziekte van de logodiarrhee hebben; het is wel jammer dat dit vernuft niet in onze eeuw leeft, anders konden wij eens zien welken naam hij zou geven aan hen die zóó praten, dat ze tongen schijnen te hebben van wind (die immers dood is als hij ophoudt te bewegen) om er waterblaasjes van den regen mee te maken (die geen ander bestaan hebben, dan dat ze opgeblazen zijn). Ik tenminste zou Uw kwaal fluxorrhee of nilorrhee noemen, omdat het lijkt dat Gij meer leven maakt dan de vloed en meer monden hebt dan de Nijl. Homerus hield TersitesGa naar voetnoot2) voor een krekel omdat hij zooveel praatte; ik laat het dus maar aan Uzelf over om te beoordeelen of Gij U niet met meer grond dan Tersites krekel dient te noemen. De Ouden spraken ad capsidramGa naar voetnoot3), dat was een klok met water in plaats van met zand, de redevoeringen metend met behulp van de druppels; maar Gij spreekt niet bij druppels, doch bij vijvers, zeeën en oceanen, waarbij elke lettergreep een golf, elk woord een bergstroom en elke zin een rivier is. Zeker is, dat nu wij er ons in schikken, dat Gij in deze materie onze leermeester zijt, Gij wilt, dat wij de leerlingen van Pythagoras nadoen, die vijf jaar zwegenGa naar voetnoot4), zoodat ze eerder schenen te leeren zwijgen dan te leeren spreken, want Gij doet niets dan spreken om ons maar te laten zwijgen, niets dan snateren om ons te doen verstommen. Aangezien Gij zooveel weet, moet het U niet onbekend zijn, dat AristotelesGa naar voetnoot5) beweerde, dat men bij de Rhetorica spaarzaam moest zijn met geleerdheden, ze meer aanbiedend als versnaperingen dan als spijzen. Geprezen mogen de Lacedaemoniërs zijn, die om Philippus zijn leger te doen terugtrekken, hem niets anders schreven dan ‘Dionysius in Corinthe’Ga naar voetnoot6), hem daarmede op een fijne manier te verstaan gevend, dat evenals Dionysius van tyran van Syracuse schoolmeester in Corinthe was ge- | |
[pagina 116]
| |
worden, zij zouden maken dat zijn soldaten in leerlingen, zijn scepter in een plak en zijn veldheersmantel in een tabberd zouden veranderen. Mogen - ik herhaal het - die wetenschappelijke kaarten geprezen zijn, waarop een koninkrijk met een stip werd aangeduid, zooals de cosmographen doen. Men schilderde Polyphemus op het kleine oppervlak van een kersepit, de heele Ilias van Homerus schreef men op een noot en men strafte (zooals BocaliniGa naar voetnoot1) het doet voorkomen) hem die zijn gedachte uitte in drie woorden, als hij het in twee kon doen; en de Spartanen, van meening dat ze nog te breedsprakig waren geweest, in hun waarschuwing aan den beroemden Macedoniër, spotten een volgende maal met zijn moed en beantwoordden zijn voorstellen slechts met nihil (niets)Ga naar voetnoot2), daarmede hem te verstaan gevende óf dat hij niets zou bereiken van hetgeen hij hun verzocht, óf dat zij niets bang waren voor zijn bedreigingen. Een wijs geheimschrijver bevond zich eens in een storm op zee en schreef aan een vriend: ‘Ik weet niet hoe ik er aan toe ben; ik weet niet, wanneer wij elkaar zullen zien: ik weet niet waar ik dezen brief dateer op den dag van de halve hoofden, in de maand van de twee hoofden, in het jaar van de drie hoofden.’ Dat is schrijven, dat is kortheid; hij duidt op den storm door te zeggen dat hij niet weet hoe hij er aan toe is, want de schommeling van het schip brengt hem in de war; en dat hij niet weet wanneer ze elkaar zullen zien, immers de storm belet het; dat hij niet weet waar hij zijn brief schrijft, omdat de golven hem nu eens huizen hoog opheffen, dan weer in den afgrond storten; hij dateert op den dag van de halve hoofden, dat is de Maandag, die gewijd is aan de Maan die heerscht over de maanzieken en gekken; in de maand van de twee hoofden, d.i. Januari, welke naam afstamt van Janus met de twee hoofden; in het jaar van de drie hoofden, d.i. 1417, waarin Maarten V tot Paus gekozen werd en Benedictus en Gregorius als tegenpausen opstonden. Kardinaal Aldobrandino kwam te Milaan om vrede verzoeken en toen hij op den grond stapte, barstte het kanon waarmee men hem het eeresalvo bracht, uiteen. Een stroom van vernuftige | |
[pagina 117]
| |
verzinsels brak los naar aanleiding van deze gebeurtenis en daarbij werd de palm weggedragen door een geestig man met een tweeregelig vers, die, zich vroolijk makend over alle geheimzinnigheid, zei dat het kanon alleen maar sprong, omdat er te veel kruit in zat. Omnis arcanum quaeris? faber inscius atri imposuit nimium pulveris et crepuitGa naar voetnoot1). Dat noem ik een verklaring, en dat noem ik geestig zijn! De beroemdste vernuften der wereld hebben de scherpzinnigheid op de spits gedreven over de reden, waarom de Atheners Neptunus en Minerva in éénzelfde beeld vereenigd hadden; doch de prijs werd behaald door den grooten kok Scappi omdat hij als zijn meening gaf, dat de Ouden, aangezien Minerva de godin van de olijfolie en Neptunus de god van de visch was, wilden aanduiden, dat men visch niet zonder olie moet eten. Dat is nog eens een gezegde, dat is vermakelijk! De muren van het hart zijn niet als die van Jericho, die met ommegangen en klaroengeschal moesten omgegooid worden; het aangename alleen overwint ze en slechts het eenvoudige overmeestert ze. Waartoe dienen hyperbolen, die terecht door een geleerde hyperboreërsGa naar voetnoot2) genoemd werden, omdat er zulke koude onder zijn, dat ze geboren schijnen te zijn onder het vreeselijk klimaat van den Grooten en den Kleinen Beer? Vaak is de kruin den boomen tot last en brengt het welig loover hen ten val: het gewicht slaat hen neer en de tooi wordt hun ondergang. Het enorme schip van AretaGa naar voetnoot3), koning van Egypte, zonk in de haven, omdat zijn eigen lichaam het deed zinken en zijn eigen tuigage het hinderde. Actionist: De pot verwijt den ketel dat hij zwart ziet, zegt het spreekwoord, en hetzelfde kan ik zeggen als ik zie, dat Gij mijn breedsprakigheid breedsprakig laakt en dat Gij bij het beloven dat Gij evenals Ovidius geen verzen meer zult maken, die belofte in verzen aflegt. De krabGa naar voetnoot4) berispte zijn jong omdat het niet rechtuit liep en het kleintje antwoordde: ‘Ga me voor!’ Wie | |
[pagina 118]
| |
een ander wil terechtwijzen moet geen krab zijn, die het tegenovergestelde doet van wat hij predikt. De Romeinen spotten met den senator die middelen aangaf om tot vrede te geraken, terwijl zijn huis vol oneenigheid was, en Demaratus was boos op PhilippusGa naar voetnoot1) omdat hij Griekenland er toe wilde brengen in vrede te leven, terwijl zijn eigen paleis een school van verdeeldheid en een strijdperk van tweedracht was. De vos zou over Uw oordeel hetzelfde kunnen zeggen als over de druiven, n.l. dat het nog erg groen is; ik geloof, dat het verstandig zou zijn het maar eens in een diamantslijperij te laten bewerken, want het is nog erg ruw. Gij hebt een tweetal bloemlezingen gelezen, waaruit drie aardige uitdrukkingen, vier scherpzinnigheden en zes anecdotes in Uw geheugen zijn blijven hangen; op zijn hoogst hebt Gij wat gebladerd in het dichtkunstig woordenboek van EstienneGa naar voetnoot2), in het aardrijkskundige van OrteliusGa naar voetnoot3), in het philosophische van GecleniusGa naar voetnoot4), het scheikundige van RolandoGa naar voetnoot5), het wiskundige van DasipodiusGa naar voetnoot6) en het etymologische van FungerusGa naar voetnoot7), en nu meent Gij ineens dat Aristoteles niet diepzinniger, Seneca niet ethischer, NestorGa naar voetnoot8) niet zoeter, IsocratesGa naar voetnoot9) niet nauwkeuriger, HyperidesGa naar voetnoot10) niet vernuftiger, Demosthenes niet heftiger en geen ThesaurusGa naar voetnoot11) geleerder is. In het Atheensche parlement werd op voorstel van Filocas besloten dat men om opstanden onder de Aegineten te voorkomen, hun de duimspier zou doorsnijden, en men riep eenstemmig: ‘Ut remos agere possint, hastas tractare non possint: ook al kunnen zij de riemen hanteeren, de speer kunnen zij niet werpenGa naar voetnoot12. Ik geloof, dat ik U maar als koopman bij de riemen moet laten, want ik zie wel, dat Gij niet geschikt zijt om de speer te drillen in ons spel, waar nu eenmaal de overmoed de dood is van het | |
[pagina 119]
| |
succes en de verwaandheid vernietiging aantrekt. Wie rangschikte om mij onheilen te voorspellen, Saul die gisteren nog ezelinnen zocht en heden de kroon draagt, onder de profeten? Als Gij van de zaak geen begrip hebt, waartoe dan zoo'n houding van geleerde en humorist aan te nemen? Ptolemaeus wilde den grooten musicus StratonicusGa naar voetnoot1) terechtwijzen, maar deze antwoordde hem: Alia res sceptrum, alia plectrum, om hem te beduiden dat het niet hetzelfde is, den scepter voor de heerschappij te kunnen hanteeren en het plectrum voor de muziek. Denkt Gij misschien dat stuurman en rhetoricus hetzelfde is? Aan de riemen, mijn vriend, aan de riemen, want Uw terrein is niet dat der Academies, doch dat der kusten. Hoe treurig is het lot der groote geesten, die beleedigingen moeten verduren van hen die hen gispen, omdat zij hen niet begrijpen! Hoe voorzichtig was het van den beroemden onderzoeker van Plato's leer, dat hij den geleerden verbood de beginselen van deze leer aan het vulgus bekend te maken om ze niet in verachting te doen geraken: hij had van zijn Minerva geleerd de helden in wolken te verbergenGa naar voetnoot2) opdat men, de leerstellingen in beknopten vorm te hooren krijgend, het verhevene ervan niet zou verguizen tengevolge van oppervlakkige kennis. Daarom ontvlood Stratonicus het prachtige theater van Rhodus, toen hij zag dat men ondanks zijn volmaakt citherspel hem niet toejuichte en begreep, dat voor dat publiek gejodel beter paste dan gekweelGa naar voetnoot3). Hoe kondt Gij verlangen, dat ik U in korte woorden een handel zou uiteenzetten, dien men niet eens begrijpt na vele uitleggingen en dien men nog niet verstaat, na zooveel bespreking? God geve, dat met honderd voorbeelden duidelijk wordt hetgeen Gij wilde dat met één zou gebeuren, waarbij Gij er niet aan dacht, dat zaken, die zoo algemeen in den smaak vallen, te meer behagen, naarmate ze meer herhaald worden en des te meer vermaken naar gelang men er meer over uitweidt. Bovendien moet Gij herhaling niet verwarren met uitvoerigheid, want de eerste verveelt, de laatste is leerzaam, gene bestaat in vermeerdering van woorden, deze in het vermeerderen van het | |
[pagina 120]
| |
heldere begrip. De zon hindert ons niet, al prijkt ze elken dag weer met haar stralen, en ze zou nog veel meer bewonderd worden als ze eiken dag een anderen praal van haar stralen maakte, door ze aan onze oogen te vertoonen in allerlei gestalten, van een palm, een pilaar, een schip, een obelisk, een zwaard, een lans, of een kroon, zooals ze in 1593 deed in Weenen, Praag en Wittenberg. Meerdere malen verschenen er drie zonnen tegelijk aan den hemel en altijd wekten ze de verbazing, nooit de minachting op. Een van de soorten van metaphora die zoo geprezen is door de rhetorici, is de hypotyposeGa naar voetnoot1), want zij geeft aan het woord zooveel levendigheid, dat de geest het voorwerp bijna met lichamelijke oogen ziet. Om dus met een dergelijke aangename gewaarwording ons bedriegelijk spel te begrijpen, moet men de feiten zóó levendig schilderen, dat ze U door het genot in de ziel gegrift blijven, zonder dat het U vergaat als de leeuw, die met zijn staart zijn sporen uitwischt, zoodat men hem door die indrukken nooit kan volgen. In Athene leefde een buitengewone fluitspeler, wiens leerlingen uitblonken, doordat hij na hun les gegeven te hebben, hen uitzond om te luisteren naar meesters die veel minder bekwaam waren dan hij: zij bemerkten dan de fouten en de zuiverheid in de kunst scheen hun des te bewonderenswaardiger. Praat met andere actionisten, bezoekt andere scholen, luistert naar andere meesters, en wanneer Gij er dan velen ontmoet die actionisten zijn zonder te weten wat dat beteekent (zooals Homerus, die wist wat een rozelaar en niet wat een roos was, of zooals de mollen, die baren zonder ooit te weten wat ze gebaard hebben), dan kan het zijn dat mijn woorden U nog niet zoo slecht lijken en dat Gij niet alleen mij niet kwalijk neemt dat ik op een vel schrijf wat Gij op een regel zoudt willen hebben, maar dat Ge er zelfs versteld over staat dat Gij op een blad samengedrongen ziet, hetgeen een boekdeel vereischt. Paarlen, die gebruikt moeten worden bij een vergiftiging van het hart, worden fijngestampt en niet in hun geheel toegediend; als ik ze U in hun geheel had voorgeschreven, hadden ze U doen stikken; fijngestampt echter zullen ze U genezen. Juan Bolo- | |
[pagina 121]
| |
niaGa naar voetnoot1), die talent had voor beeldhouwen, beklaagde zich over den Groothertog FrancescoGa naar voetnoot2), omdat deze hem slechts vogels liet beitelen, maar hij streefde er niettemin naar, dat ook daarin zijn kunstzin en zijn vaardigheid schitterend aan den dag traden. Ik zal niet ontkennen dat mijn neiging meer bevrediging zoekt in het uithouwen van piramiden dan in het beitelen van vogels, maar ik verzeker U, dat ik niet heb nagelaten mijn fantasie in te toomen, opdat er een redelijk werk te voorschijn zou komen; ik volg daarbij de methode van dien schilderGa naar voetnoot3) die, toen hij zich niet kon verstouten om Helena mooi te schilderen, haar tenminste als een rijke vrouw uitbeeldde. Wat het dooreenmengen van talen betreft: dat is mijn schuld niet; de behoefte deed die uitdrukkingen ontstaan, het gebruik verbreidde ze, hun geschiktheid gaf hun gezag en ik breng ze aan den man voor wat ze mij kosten, zonder andere winst dan de moeite van ze U voor te leggen en de inspanning van ze te verklaren. Bonter maakten het de philosophen, die nieuwe woorden gingen uitvinden om hun leer uit te werken en termen gebruikten, die (zooals Homerus spottend opmerkt) aan de taal der goden schijnen ontstolen te zijn. Weest dus niet als de kip, die liever graan dan edelsteenen had, of als de Zwitser die, toen hij onder den buit den grooten diamant van Karel den Stoute van Bourgondië vond, hem voor drie flesschen wijn verkocht. Bedenkt dat, toen de Boeotiërs een wijze beschimpten, deze antwoordde: Estis Boeoti (men ziet wel, dat Gij Boeötiers zijt), hetgeen in het Grieksch ossenGa naar voetnoot4) beteekent. Ik wil dit scherpe woord niet op U toepassen, omdat ik weet, dat Gij nog wel meer van Midas weg hebt dan alleen zijn onleschbare begeerte naar goudGa naar voetnoot5). Gij ziet hoe ver wij van elkaar afstaan in ons oordeel, daar Gij denkt dat ik overdrijf, en ik weet, dat ik maar nauwelijks de werkelijkheid weergeef; daar nu de rhetorici, wanneer men niet alles zegt wat men denkt, deze beknoptheid reticentie en de figuur, waarbij men het geheel door een deel aanduidt, synecdoche noemen, verzeker ik U op mijn woord van eer dat al mijn | |
[pagina 122]
| |
beweringen vol van synecdochen zijn en mijn denkbeelden vol reticenties. CalcagniniGa naar voetnoot1) maakte een lofdicht op de vloo, getiteld Encomium Pulicis, LucianusGa naar voetnoot2) een waardeerend stuk op de vlieg, De Musca, MelanchtonGa naar voetnoot3) op de mier, De laudibus Formicae, DousaGa naar voetnoot4) op de schaduw, In laudem Umbrae, en BilibaldoGa naar voetnoot5) op de jicht, De Laudibus Podagrae, waarbij zij als prijs en premie het onderwerp zelf verdienden. Al deze auteurs zouden hulde gebracht hebben aan mijn denkbeelden indien ze den handel, dien ik beschrijf, beoefend hadden en gelezen hadden wat ik er over denk, want ze zouden moeten bekennen, dat alles wat ik zoo nadrukkelijk vertel, slechts een druppelGa naar voetnoot6) is vergeleken bij een stroom, een vloo vergeleken bij een tijger, een vlieg bij een leeuw, een mier bij een olifant en een schaduw vergeleken bij een reus. Leert, leert en Gij zult zien, dat het zoowel in de rhetorica als in de geneeskunde een als zeker erkende regel is, dat de ziekten die uit een tekort voortspruiten, veel gevaarlijker zijn dan die, welke uit een teveel voortkomen; daarom geef ik mijn stellingen voluit en stapel de zinnen opeen, immers ik heb liever dat Ge U verveelt teneinde mij te begrijpen, dan dat Gij wanhopig zijt omdat Gij mij niet begrepen hebt. Vraagt het onzen vriend den wijsgeer, die hier tegenwoordig is, en Gij zult zien of hij niet geleerd heeft dat zelfs de Laconiërs niet het rijkelijk gegevene, maar het overdadige veel noemden; immers, zegt Plato, het vele is nog weinig, waar het ontelbare niets is, en het vele kan alleen maar veel genoemd worden, wanneer het veel is terwijl het weinig kon zijn. Daarom spotte Aristoteles met het voorschrift der rhetorici, dat een verhaal kort moet zijn: ‘Qui vero asserunt debere narrationem esse brevem, ridiculi sunt’Ga naar voetnoot7), even geleerd als scherp bewijzend, dat men de kortheid niet moet afmeten naar het aantal woorden, doch naar den omvang van de onderwerpen. Om aan te toonen dat een figuur op een altaarstuk Polyfemus voorstelde, schilderde Buonarotti er een sater naast, welke diens | |
[pagina 123]
| |
grooten teen met een thyrsusstafGa naar voetnoot1) mat, waardoor ieder die het zag deze gevolgtrekking kon maken: als zijn teen zoo groot, is als een thyrsusstaf, moet het lichaam van den reus geweldig zijn, want daar de voet een zevende van het lichaam, de groote teen een zevende van den voet en de thyrsus vier handbreedten (palm) is, moet de reus wiens voet men met een thyrsus meet, 196 palm lang zijn. Past dit beeld van den thyrsus toe op de hoofdstukken, waarin ik ben begonnen U dit spel uit te leggen, en als Gij na onderzoek niet toegeeft, dat geen thyrsus voldoende is voor een teen, en zelfs geen tien thyrsi voor een nagel, moogt Ge me gerust de botten breken, zoodat ik een Tirso de Molina wordGa naar voetnoot2). Toen enkele Spanjaarden mede schuldig waren aan de plundering van Rome beval DoriaGa naar voetnoot3) dat men hen, in een doek genaaidGa naar voetnoot4) met een mand beschuit, in het water zou gooien; het dreigend gevaar benam er één zijn geestigheid niet en hij zei even snedig als vlug: ‘Dat is veel water voor zoo'n beetje brood’. Peilt deze zeeën, doorploegt deze oceanen en als Ge dan niet erkent dat al wat ik gezegd heb en nog zou kunnen zeggen, weinig beschuit is voor zooveel water, maakt dan een nieuwen zakGa naar voetnoot5) gereed om er mijn inspanning in te begraven of een nieuwe lap die als lijkkleed van mijn roem kan dienen. EurybiadesGa naar voetnoot6) bedreigde Themistocles met een stuk hout, indien hij nog eens een heilzame raadgeving zou herhalen, maar de trouwe vriend riep: Verbera dum audias, sla maar, mits je maar luistert. Herhaalt Uw bedreigingen zooveel Ge maar wilt, want mijn hart is zoozeer op Uw voordeel uit, dat Ge mij met stokslagen moogt overladen, als Ge maar meer luistert naar mijn raad. Kortom, ik had besloten U te antwoorden, gehoorzaam aan Salomon, die beveelt den dwaas te antwoorden, opdat hij niet zal gaan denken dat hij wijs is; maar toen dacht ik weer aan de waarschuwing van den zelfden wijze, dat men den dwaas niet | |
[pagina 124]
| |
moet antwoorden, opdat hij die hem tegenspreekt, zelf niet dwaas schijne en hij die hem antwoordt, niet erger schijne dan de dwaas zelf. Twee soldaten morden over AntigonusGa naar voetnoot1), maar hij deed alsof hij hun vergrijp niet bemerkte, verzekerend dat men de muggen, die prikken en niet bijten, niet moet straffen; in navolging hiervan nam een tijdgenoot als zinnebeeld den adelaar, die toen hij Ganimedes ten hemel voerde, werd aangeblaft door de honden op den grond, en hij luisterde het blasoen op met dit bijschrift: Latrant, non lacerant, zij blaffen, maar bijten niet. Om dezelfde reden duldde AugustusGa naar voetnoot2) de beleedigingen die Timagenes hem in het publiek aandeed, en spotte Julianus met den dichter, die hem in even hartstochtelijke als onbeholpen verzen beschimpte, zeggende dat men niet meer verwachten kon van een dwaas, en dat men verdiende opgeslotenGa naar voetnoot3) te worden als een razende gek, als men zich zou willen wreken op iemand aan wiens woorden geen touw was vast te knoopenGa naar voetnoot3) en van wien iedereen wel wist dat hij verdiende opgesloten te worden. Wijsgeer: Houdt op, wat ik U bidden mag, met dat prikken en kerven, want het past niet dat boosheid den troon bezet, dien de rede bestemd heeft voor de bewondering. Gij hebt, o beroemde actionist, den handel waaraan wij ons gaan wagen, zóó levendig geschilderd, dat ik zou durven zweren (als Ge dat niet voor mooipraten zoudt houden), dat naast Uw schildering die geschilderde paarden slechts speelgoed zouden lijken, waarvan PliniusGa naar voetnoot4) verhaalt, dat andere paarden, toen ze hen zagen, begonnen te hinniken, evenals de honden, waarover Gellius vertelt dat ze door echte honden werden aangeblaft. ZeuxisGa naar voetnoot5) kan met zijn druiven en ParrhasiusGa naar voetnoot5) met zijn gordijn wel heengaan (al misleidden de eersten de vogels en misleidde het laatste Zeuxis zelf) en de Alexander van ApellesGa naar voetnoot6), wiens hand zóó uit de schilderij naar voren kwam, dat men bang werd voor de bliksemschicht erin, moet zwichten voor Uw pen- | |
[pagina 125]
| |
seel, want een ieder moet wel verrukt zijn over de kwaliteit van Uw kleuren en sidderen voor de schaduwen op Uw stukken. Een vernuftige geest merkte fijntjes op over de door Phidias gebeeldhouwde visschen, dat ze den kunstenaar niet toejuichten, omdat visschen nu eenmaal niet kunnen spreken, en dat ze niet zwommen, daar hun een vijver ontbrakGa naar voetnoot1), maar zoo deze geest zich had kunnen verdiepen in Uw schetsen, die uitgevoerd werden volgens een methode, die QuinctilianusGa naar voetnoot2) ‘homericam dispositionem’ noemde, zou hij, denk ik, onbeweeglijker dan een rots en stommer dan een visch gestaan hebben. Het afschuwelijke van het onderwerp doet geen afbreuk aan het verhevene der gedachten, immers, gelijk in ‘De oude Vrouw’Ga naar voetnoot3) uitgebeeld door LysippusGa naar voetnoot4), de kunst even schitterend als de natuur monsterlijk was, zoo overschaduwen de fijne trekjes het verhaal niet en misstaat wat reliefwerk niet aan het onderwerp. PiraeicusGa naar voetnoot5) schilderde niets dan stallen en paarden, en SerpionGa naar voetnoot5) niets dan hemelen en goden: maar de hemelen en goden van den laatste leken wel stallen en paarden, en de paarden en stallen van den eerste wel goden en hemelen. De zaak is, dat men moet kunnen schilderen, want voor vakkundigen is het niet moeilijk monsters tot engelen, vlekken tot bloemen en wolken tot zonnen te maken. Zelfs op zijn meest bewerkelijke schilderijen bracht ProtogenesGa naar voetnoot6) schelpjes, planten en andere kleinigheden aan, die Philostratus Condimenta PicturaeGa naar voetnoot7) noemde, terwijl de Geschiedenis verklaart: Adjecit parvulas naves longas in iis quae pictores parerga appellantGa naar voetnoot8), zoodat ik niet verwonderd sta, wanneer ik op de wijde zeeën enkele van die scheepjes opmerk, die naar de haven der glorie varen, temeer wanneer we daar voor ons hebben het parvam machinam gravidam mundoGa naar voetnoot9) zooals Theodoricus het wonderlijke planetarium van Archimedes noemde. En ik ben het zoo absoluut oneens met onzen vriend den koopman, wat | |
[pagina 126]
| |
betreft zijn afkeuring over het feit dat Gij zoo uitvoerig zijt over de onderdeelen, opdat de leer des te krachtiger in onzen geest zal doordringen, dat ik zooiets niet alleen niet afkeur, maar het zelfs toejuich. AppellesGa naar voetnoot1) stond verbaasd over den Jalysus van Protogenes omdat de kleuren er zoozeer in drie lagen opzaten, dat het in één Jalysus drie Jalysi bevatte opdat, als de tijd den eersten mocht uitwisschen, terstond een tweede de plaats van het wonder zou innemen, terwijl de laatsten alleen in rangorde achterstonden, omdat allen dit voordeel gemeen hadden, ut decedente superiore inferior succederetGa naar voetnoot2). Het ingewikkelde spel dat Gij ons hebt uiteengezet, is zóó verward, dat het verstandig was het vernuft de begrippen driedubbel voor te zetten, opdat als de bewijzen uit het geheugen mochten gewischt worden, tenminste de uiterlijke teekenen ervan in onzen geest ingeprent zouden blijven. De rhetorici zijn het er over eens, dat wat goed overdacht is, ook goed uitgedrukt zal worden: Rerum copia verborum copia gignitGa naar voetnoot3). SocratesGa naar voetnoot4) beweerde over dit punt, dat ieder die iets volmaakt begrijpt, het ook goed zal kunnen zeggen, en Horatius lichtte deze stelling toe in zijn vers: Verbaque praevisam rem non invita sequunturGa naar voetnoot5); doch ik beweer, dat al had ik volkomen begrepen wat Gij ons beschreven hebt, ik het daarom nooit zóó zou hebben kunnen schilderen als Gij dat gedaan hebt; liever zou ik mij voor mijn onmacht beroepen op de eerlijke bekentenis van den zeer geleerden Augustinus, die verzekert te weten wat Tijd is, maar bekent dat, als hij het wilde uitleggen, hij niet zou kunnen uitdrukken wat het was, si nemo ex me quaerat, scio; si quaerenti velim explicare, nescioGa naar voetnoot6). Alleen heb ik met verwondering, en ik geloof haast met smart, opgemerkt, dat er in dit spel eenige bijzonderheden zijn, die in strijd zijn met het gezond verstand en andere die absoluut indruischen tegen de philosophie. In strijd met het gezond verstand is, zooals Gij zult toegeven, | |
[pagina 127]
| |
dat, wanneer er een onverwacht bericht komt en sommigen op grond daarvan koopen, omdat zij het voor gunstig houden, anderen verkoopen omdat zij het ongunstig achten, het 't verstandigst is te redekavelen met hen die koopen en te discussiëeren met hen die verkoopen, de gesprekken en de argumenten te wikken en te wegen en na dit onderzoek den kant uit te gaan die het gunstigst lijkt, en uit te kiezen wat zich het gelukkigst laat aanzien. Ik zou willen vragen of de actionisten verplicht zijn mij hun geheimen mee te deelen of dat de acties gebonden zijn te wachten totdat zij ze mij meedeelen. Als Gij zelf er voor waarschuwt, dat in een oogwenk de gelegenheid voorbijgaat, hoe kan het dan verstandig zijn door twistgesprekken weg te dringen, wat toch al in een oogwenk verloren gaat? Alexander ontsloeg een soldaat, omdat hij zijn zwaard liep te zoeken toen de strijd begon. Terwijl Saturnus nadacht over zijn veroveringen, verloor hij zijn rijk en doordat Atlas zich liet afleiden door de beschouwing der zonne- en maanvlekken, gaf hij Perseus de kans om hem zijn rijk en zijn leven te ontnemenGa naar voetnoot1). Terwijl Koning Alfonsus XGa naar voetnoot2) verdiept was in zijn atronomische aanteekeningen en tabellen, beroofde het Lot hem van Germanië en Castilië, ontroofde het hem dus de aarde, terwijl hij begeerde den hemel te bezitten. Terwijl de magistraten van ThebeGa naar voetnoot3) zich aan een gastmaal bevonden, gaf men den voorzitter Archias een briefje, waarin hem van een samenzwering werd kennis gegeven, en de beste middelen werden aangewezen om aan het onheil te ontkomen. Hij sloeg er weinig acht op, evenals CaesarGa naar voetnoot4) op de voorspellingen van Spurina, zeggende: ‘In crastinum differo res severas’Ga naar voetnoot5) en zette, op het rustbed gelegen (want daarop placht men dergelijke feesten bij te wonen), het festijn voort; maar evenals de Heilige Schrift het bed een graf noemt, is het niet te verwonderen, dat nog dien zelfden nacht zijn rustbed in een graf veranderde. Het zou wel fraai geweest zijn als, toen de Giganten ten aanval bliezen om den hemel te bestormen, een bedaarde os Jupiter zijn bliksemschichten zou hebben aangereikt, in plaats van een adelaar, die de schichten nog sneller deed vliegen door zijn vee- | |
[pagina 128]
| |
ren. In den tijd, dien men in zekere Spaansche stad verknoeide met te twisten over wat men boven een brief moest zetten, wist de vijand het er toe te leiden, dat men de overgave onderteekende, en toen Attilius klaagde over zijn armoede, veroorzaakt doordat hij zijn leven in bed doorgebracht en zijn goederen door luiheid verloren had, antwoordde Tiberius hem, even boos als verstandig: sero, inquit, experrectus esGa naar voetnoot1), want al te zeer zich aan diepen slaap overgeven, is als het ware er op uit zijn, dat deze in den dood overgaat. In strijd met de wijsbegeerte is het, dat de contramineurs gaan verkoopen, nadat de oorzaak waarom zij verkoopen, heeft opgehouden te werken; want mijn philosophen verzekeren mij, dat wanneer de-oorzaak ophoudt, ook het gevolg ophoudt (sublata causa tollitur effectus) en in hun hardnekkigheid zie ik een voortduren van het gevolg, nadat de oorzaak heeft opgehouden. Ermee in strijd is ook, te zeggen dat om éénzelfde tijding sommigen verkoopen en anderen koopen, want de wijsbegeerte leert, dat tegenovergestelde gevolgen moeten voortvloeien uit tegenovergestelde oorzaken (contrariorum contrariae sunt causae), maar bij deze verwarring zie ik dat, terwijl de oorzaak een en dezelfde is, de gevolgen tegenovergesteld zijn. Aristoteles neemt niet aan, dat een tegenstelling zonder een andere mogelijk is, maar bij gelegenheid van winstuitkeering of aankomst van schepen, wanneer de contramineurs voor het gevaar vreezen, en zij zich volgens Uw zeggen terugtrekken omdat zij den slag niet durven weerstaan, constateer ik, dat de liefhebbers zich vertoonen zonder tegenstanders en alleen in de lucht slaan, dapper de overwinning behalen en vroolijk victorie kraaien. Mijn leermeesters stellen vast, dat niemand kan geven wat hij niet heeft (Nemo dat, quod non habet) en nu merk ik, dat Gij zonder rijk te zijn ons met raadgevingen verrijkt, ons als waart gij Elias en wij ElisaGa naar voetnoot2), een geest schenkend, die dubbel zoo rijk is als dien Gij zelf bezit. Ook zijn er enkele bijkomstigheden, die niet in strijd zijn met wat ik zoo moeizaam geleerd heb, noch in tegenspraak met | |
[pagina 129]
| |
mijn leerstellingen. De eerste is, dat de StagirietGa naar voetnoot1) beweert, dat tegenovergestelden, naast elkaar geplaatst, des te scherper uitkomen (contraria simul collata maxima apparent), een uitspraak die bewezen wordt door de Heilige SchriftGa naar voetnoot2), die tweemaal zegt dat God goed vond wat Hij den derden dag schiep, na op den tweeden dag van de scheiding der wateren niet gezegd te hebben dat het goed was, zoodat de derde dag dubbel goed scheen vergeleken bij den tweeden; en ik vind dit denkbeeld terug in den ijver, waarmee volgens Uw verklaring de beminnaars' des vaderlands de vijanden der mijnGa naar voetnoot3) bestrijden, door te zorgen dat op de gevaarlijkste oogenblikken de acties tengevolge van de antiparastasis stijgen, opdat ondanks de tegenstanders die vlammen door de noorderstormen vuriger schijnen en die schilderijen door de schaduwen te meer uitblinken. Mij verwondert het niet, dat deze twee partijen elkaar bestrijden met de tong, de armen, de vuisten en de voeten, met het verstand en met de beurzen, want er is geen natuurphilosoof, die niet de inspanning ziet, welke alle wezens aanwenden om hun mededingers te verdringen en hun tegenstanders te overwinnen. TassoniGa naar voetnoot4) werpt de vraag op, waarom er zich in de winden elkaar in alle richtingen kruisende stroomingen voordoen, en Alexander van AphrodisiasGa naar voetnoot5) beantwoordt die vraag door als zijn meening te kennen te geven dat de oorzaak ervan is de poging der dampen, waaruit ze ontstaan, om opwaarts te stijgen (daar deze warm en droog zijn), zoodat ze bestookt worden door de koude van de tusschengelegen laag en warmte en koude elkaar als tegenstanders bestrijden en de damp, die onder den druk van de stuwkracht komt, terzijde uitwijkt, zoodat tengevolge van de tegengestelde krachten de buit als het ware onverdeeld blijft. Dezelfde EtruskerGa naar voetnoot6) stelt de vraag, waarom de hevigste winden ophouden als het regent, en hij toont met wijsgeerige spitsvondigheid aan, dat aangezien de winden ontstaan uit dampen, die overwegend droog zijn (immers wij merken op dat ze gewoon- | |
[pagina 130]
| |
lijk samengaan met donderslagen en bliksemflitsen, die door hun lichte ontvlambaarheid wijzen op den overvloed van warme en droge uitwaseming waaruit ze bestaan), als de regen neervalt deze, vochtig als hij is, met zijn eigen tegenstelling strijdt, met het gevolg dat, als hij ze niet dwingt overwonnen te gaan liggen, hij ze tenminste noopt zich verzwakt terug te trekken. Daarom schijnt het ons toe, dat de wind heviger waait op zee dan op het land, omdat, terwijl op zee geen enkele hinderpaal zijn woede weerhoudt en te land de huizen, bergen en wouden zijn gedruisch belemmeren, hier dus zijn kracht zich buigt voor de hinderpalen en hij daar zich trots verheft, omdat geen hinderpalen zijn kracht in den weg staan. De onwetenden verbazen zich erover, dat wanneer een pan water op het vuur te koken staat, de bodem ervan niet heet wordt; doch als ze den aanhoudenden oorlog kenden, die in dit leven (hetwelk Job een strijd noemde) de tegengestelden met elkaar voeren, dan zouden zij in plaats van verbaasd voldaan zijn, want daar de zekerste philosophie leert, dat het de eigenschap der koude is naar het centrum te zakken en die van de warmte om op te stijgen naar de verste zones, begrijpt men dat als het water, dat van nature koud is, kookt, het met zijn tegenstander worstelt; en wanneer aldus de tegengestelden elkaar bestrijden, stijgt de warmte op om te vluchten voor de koude en stort de koude omlaag om te vluchten voor de warmte, zoodat het oppervlak van het water kookt door het vuur, dat warm zijnde naar boven steeg, en de bodem koud is door het water dat koud zijnde omlaag ging. Dat op grond van éénzelfde tijding sommigen verkoopen en anderen koopen, hetgeen voor de laatsten het leven en voor de eersten den dood beteekent, verwondert mij niet, wanneer ik mij herinner, dat de magneet aan één kant aantrekt en aan den anderen afstoot, om welke eigenaardigheid een vorst er den bijnaam rapit et arcet aan gafGa naar voetnoot1), dat een held voor de kroon van juweelen, die siert en tegelijk drukt, den naam uitdacht: ornat et oneratGa naar voetnoot2), en dat een geleerde de lans van Achilles, die wondde en ook genas, noemde: mors et vitaGa naar voetnoot3). | |
[pagina 131]
| |
Minder schokt het mij te hooren dat aan sommigen een tijding goed, aan anderen slecht voorkomt, met het gevolg dat ze zoo verschillende aandoeningen in de harten teweeg brengt; immers de natuurphilosophie toont mij aan, dat de hartstocht een CirceGa naar voetnoot1) is ten opzichte van de voorwerpen, en dat, daar de oogen de vensters van de ziel zijn, de ziel de voorwerpen met die kleuren ziet, welke ze in het glas van die vensters krijgen; en zoo deelt ons de Heilige Schrift mee, dat de Moabieten voor bloed hielden wat zonnegloed was die de wateren kleurde, want in hun hart wenschende dat het het bloed van Josaphats en JoramsGa naar voetnoot2) leger was, hetwelk de golven rood kleurde, is het niet te verwonderen, dat hun gezicht zich in dienst van hun wensch stelde en dat het verlangen het hun deed voorkomen alsof het helderste water bloed was. Dat de acties stijgen bij slechte tijdingen en dalen bij goede verbaast mij niet, want voor dat dalen bij voorspoed vind ik een bewijs hierin, dat het vaak zonder onweer, storm of bewolkte lucht regent bij helderen hemel, terwijl Aristoteles meedeeltGa naar voetnoot3) dat in Ethiopië in bepaalde jaargetijden de dampen zich in hagel omzetten zonder dat er eerst wolken zijn opgekomen; en wanneer DioGa naar voetnoot4) vertelt, dat ten tijde van M. AttiliusGa naar voetnoot5) de waterbronnen inplaats van op te stijgen met de rivieren naar zee daalden, is het dan te verwonderen, dat de acties die bronnen navolgen en vallen in plaats van op te stijgen, neerstorten in plaats van omhoog te gaan? Maar wat het stijgen bij tegenspoed aangaat merk ik op, dat de schitterende coryphee der hemellichamen uit het donkerste van de lage dampen den regenboog weet te vormen, hetgeen zeker een wonder-geboorte is, en dat, zooals de phoenix sterft om herboren te worden (perit ut vivat), de bal om omhoog te vliegen geslagen wordt (percussus elevor), de palm die gebogen wordt zich weer opricht (inclinata resurgo), het geen wonder is dat de acties evenals een bal omhoog vliegen door slagen, herboren worden door den ondergang gelijk de phoenix en zich evenals de palm oprichten door den tegenstand. Wat ik in U toejuich is de raad om weinig zaken te doen; | |
[pagina 132]
| |
immers behalve dat dit bij mijn karakter past, waarschuwen mijn wijsgeeren mij, dat de krachten niet toenemen door veel te eten doch door een goede spijsvertering, en allen hebben ook niet evenals Hendrik VIII van Engeland de gelegenheid om de deuren en wanden voor zich te laten verwijden als ze te zeer in omvang toenemen, integendeel, ze zijn bang om te barsten, evenals de vos, die niet door het kattegat kon. Geprezen zij Theodorik, die bij speciale wet verbood, dat men sommigen fijngebouwden paarden een last van meer dan honderd pond zou opleggen, omdat hij wist, dat die paarden geen zwaarderen last konden verduren. De philosophen vragen, waarom groote warmte in de lente en den herfst op regen wijst, en zij zijn het erover eens, dat de buitengewone hitte zooveel vochtige dampen met geweld van de aarde doet opstijgen, dat de zon ze niet kan verwerken en ze zich samenpakken tot wolken en in regen omgezet worden, evenals, wanneer de voeding overmatig is, de maag deze niet kan verteren en dan in kwade dampen omzet; maar wanneer de hitte overeenkomstig het jaargetijde is, dan trekt de zon de dampen geleidelijk aan; zooals zij ze geleidelijk verwerkt doet ze ze geleidelijk vervluchtigen en verdwijnen. Daar nu een matige warmte een bron van leven is, een buitensporige echter een bron van ziekte (eccedens calor totius coporis febrisGa naar voetnoot1)), kan het niet anders of bij hem, die met geweld meer vochtige dampen doet opstijgen dan hij met zijn warmte kan verwerken, en die de lichaamswarmte hooger opvoert dan hij met zijn gestel kan verdragen, zal de overvloed op vochtige dampen, zullen de dampen op regen en zal de overdaad op koorts uitloopen. De zienswijze om de winst op te strijken zonder ineens de talenten van ZopyrusGa naar voetnoot2), de heerlijkheden van CalypsoGa naar voetnoot3) en de schatten van CinaraGa naar voetnoot4) te willen verwerven, is al heel verstandig, want, zegt een geleerde, de dwaas stelt zich de Fortuin verkeerd voor als hij haar voor ongewapend houdt, terwijl hij haar zoo geweldig rijk weet; immers daar er met de schatten en in de schatkisten vele pijlkokers en pijlen worden verzameld, is elk fortuintje een harpoen en elk voordeel een pijl. Tenslotte, als de actionisten tegenspoeden klappen noemen en Socrates, toen | |
[pagina 133]
| |
een snoodaard hem een klap gaf, even kalm als verstandig zeide: ‘'t is heel jammer dat wijsgeeren nooit weten wanneer zij met een helm de deur moeten uitgaan,’ houd ik ieder voor dwaas, die denkt dat hij aan dergelijke klappen niet bloot staat, tenzij hij beter dan Socrates zulke ongelukken wist te voorkomen. Voordat Engeland den rug toekeerde aan het Romeinsche RijkGa naar voetnoot1) keerde het beeld van de Overwinning den rug toe aan Keizer Claudius; als dus de victorie er zelfs in steen genoeg van krijgt ons te begunstigen, wie zal dan nog vertrouwen op de gunsten eener onbestendige, die de beeldhouwers, om haar ongedurigheid te symboliseeren, afbeelden op een steen? De beroemde koning der Longobarden, Artaurus, kwam aan een zeeëngte, die Italië van Sicilië scheidde, en een zuil bemerkend, die temidden van de golven stond, rende hij er te paard op af, om haar aan te raken, even verstandig als onversaagd uitroepend: ‘Tot hier gaat de uiterste grens van ons koninkrijk en de laatste grenspaal van ons gebied’. Deze zuil diende hem, evenals die van de IsraëlietenGa naar voetnoot2), tot gids om hem naar de haven van voorspoed te voeren, en hij gebruikte die zuil, evenals diezelfde Israëlieten den steen der gunst, als zij, een grens stellend aan de overwinning, bepaalden, dat die steen de eindpaal van hun zege zou zijn. De moderne HerculesGa naar voetnoot3) wilde ook niet zonder zuil blijven en grifte daarin het Non plus ultraGa naar voetnoot4), om aan te geven dat men van het lot geen wonderen moet verwachten, en dat alleen hij die zich tevreden stelt met de eerste gunsten, rustig van zulke wonderen zal weten te genieten. Tenslotte verzeker ik U dat ik, al redeneer ik ook met de contramineurs, altijd naar den kant der liefhebbers zal neigen, want al zijn de eersten als de Lusias-rivierGa naar voetnoot5), die in het helderste water visschen voortbrengt zoo zwart als pekGa naar voetnoot6), dan zal ik toonen te zijn als de bron AcisGa naar voetnoot7), die een zeldzame reputatie onder de aardrijkskundigen heeft, omdat zij, ofschoon voortkomend uit het binnenste van den MongibeleGa naar voetnoot8), niets van diens vlammen in zich heeft, noch ook maar lauw wordt door diens gloed. | |
[pagina 134]
| |
De gansche massa van aarde en water is zwaar (zeggen de philosophen), en die van het heelal is licht; zij zijn elkaars tegendeel, omdat de eene zonder beweging en de andere zonder rust is; het merkwaardige van de eene (nl. het water) is zijn helderheid, dat van de andere (nl. de ether) is zijn duisterheid; het compacte van den hemel is lichtgevend, dat van de aarde donker; de eene is een en al warmte, de andere een en al koude; tusschen die uiterste tegenstellingen bevindt zich de halfvochtige en lauwe lucht, die zich door luwheid met den hemel en door vochtigheid met het water vereenigt; maar van nature is zij noch absoluut licht, noch zwaar, vochtig of warm en daarom komt ze zoowel tot de spitsen der torens als tot de bodems der putten. Ik verzeker U dan ook dat, zooals in de heilige taal de ziel lucht heet (wellicht omdat God haar ingeblazen heeft), en niemand er aan twijfelt of, wanneer een dwaas en een wijze tegenover elkaar geplaatst worden, de wijze meer ziel schijnt te hebben dan de dwaas, ik al mijn best zal doen om philosooph te schijnen door de lucht na te volgen, die zoowel het hoogste als het laagste raakt en, mijn roem erin zoekend neutraal te blijven bij instortingen zoowel als bij verheffingen, zal ik nu eens de torens beklimmen om mijn wieken uit te slaan, dan weer in de putten afdalen om mijn vlucht te beteugelen. Actionist: Uw rede is gebaseerd op drie punten, en ik zal daarop achtereenvolgens antwoorden. Het eerste was, dat Gij mijn onbehouwenheid preest, en daar ik weet hoezeer mijn stijl alle verdienste mist, ben ik ervan overtuigd dat Gij, daar Gij zaagt dat ik boos was op onzen vriend den koopman, mijn opgewondenheid wilde kalmeeren door vriendelijkheid en mijn boosheid beantwoorden met streelende woorden. Gij zijt oud, hetgeen voor de geletterden synoniem is met verstandig, waarom de Romeinen dan ook de senatoren ‘vaders’ noemden, omdat zij, daar het onmogelijk scheen oud en niet wijs te zijn, den titel van senator afleidden van senes, grijsaard, denkende dat het hetzelfde was hen senatoren of ouden, ouden of vaders, en vaders of wijzen te noemen. A senibus nomen mitte senatus habetGa naar voetnoot1), zong Ovidius. De staatswetten van Griekenland schreven voor, dat men alleen raad zou vragen aan hen die boven de vijftig jaar oud waren, | |
[pagina 135]
| |
en toen Solon zich tegen Pisistratus kantte omdat deze trachtte de republiek Athene onder zijn tyrannie te brengen, beweerde hij, dat hij zijn koen optreden baseerde op zijn ouderdom, omdat die de moeder van den goeden raad isGa naar voetnoot1). De Ouden beitelden een schildpad uit aan de voeten van SaturnusGa naar voetnoot2) (die oud en wijs was) om aan te duiden dat, daar de schildpad den kop van een slang heeft (die het symbool van de wijsheid is), men de wijsheid bij de jaren moet zoeken en de bedachtzaamheid bij de grijze haren, tenzij zij ons door deze combinatie eraan wilden herinneren, dat de wijzen niet morren en niet van zich afbijten, immers Plinius schrijftGa naar voetnoot3) dat de schildpad geen tanden heeft. Kortom, het is niet te verwonderen dat Gij als oude mij kalmeert, als wijze mij niet bijt en als vriend mij streelt. Het tweede bezwaar, namelijk dat zich bij de acties bijzonderheden voordoen, die in strijd zijn met de philosophie, wordt opgeheven als men constateert, dat de actionisten zich niet verplichten om wijsgeeren te zijn, noch om de leerstellingen der wijsgeeren toe te passen op de acties. Het derde bezwaar, namelijk dat de actionisten in strijd met de politiekGa naar voetnoot4) handelen en hun tijd verspillen met onderzoekingen, terwijl zij dien moesten gebruiken om hun slag te slaan, wordt ontzenuwd door de opmerking, dat alleen God een mensch tot leven kon brengen met één ademtocht, doch dat de menschen zeer goed dienen te overwegen wat ze zullen kiezen, opdat ze bij hun overwegen niet een zeer slechte keuze doen. AristotelesGa naar voetnoot5) meent dat een olifant twee jaar noodig heeft om geboren te worden, terwijl PlautusGa naar voetnoot6) dit aantal zelfs tot tien en anderen het tot twaalf uitbreiden; doch die lange duur wordt ruimschoots vergoed door zijn grooten omvang, immers de natuur stelt het vroegtijdig aan den dag treden achter bij een majestueuze verschijning. AgatoriosGa naar voetnoot7) schilderde in één dag, waar Zeuxis een maand over deed, doch de schilderijen van den eerste vervaagden even | |
[pagina 136]
| |
snel als ze gemaakt waren, en die van laatstgenoemde waren een schoonheid voor de bewonderaars en een wonder voor het nageslacht. Als zinnebeeld van de wijsheid beeldde men de slang af, omdat de natuurhistorici meenen dat zij vèrziend is, en omdat men weet, dat de wijsheid niet alleen bestaat in het letten op hetgeen men doet, maar ook op hetgeen in aantocht is. AthenaeusGa naar voetnoot1) laakt de parasieten, die de spijzen kokend verzwolgen en zich het verhemelte brandden (zeker omdat ze aan geen anderen hemel dachten), en hij waarschuwt dat het beter is weinig maar zonder gevaar te eten dan veel zóó roekeloos, dat ook zonder JesajaGa naar voetnoot2) en engelen die vuur aandragen, elke teug een vuurgloed en elke hap een brand is. De Carthagers hingen de aanvoerders op, die overwonnen, maar niet over den veldslag beraadslaagd hadden, en daar zij de overwinning een kwestie van geluk en niet van flinkheid vonden, juichten zij hem als veel flinker toe, die na beraadslaagd te hebben haar niet behaalde, dan hem die zonder beraadslaagd te hebben haar wel bevocht. Tertullianus noemde de haast blind en de natuurhistorici beweren dat de honden blind geboren worden omdat de moeders zich zoo haasten hen te baren. De Genueezen, vertelt men algemeen, redeneeren in hun raadsvergaderingen over wat er gebeurd is, de Florentijnen over hetgeen gebeurd is en thans gebeurt, de Venetianen over hetgeen gebeurd is, gebeurt en zal gebeuren; daarom worden de eersten gelaakt, de tweeden geprezen en de derden bewonderd. SallustiusGa naar voetnoot3) noemde het op het juiste oogenblik handelen matura facereGa naar voetnoot4) en er bestaat niets beters dan dit handelen van Sallustius. Een vernuftig mensch schreef op een hollend paard het bijschrift: Quod praepes praecepsGa naar voetnoot5), immers wanneer het, hoe harder het loopt, te eerder ten val komt, is elke onstuimigheid een gevaar en elke stap een val. | |
[pagina 137]
| |
Wat baat het de PigritiaGa naar voetnoot1) (een vreeselijk dier uit Indië) snel te stappen, als het bij de grootste haast een halve pas in honderd stappen vordert en een mijl in honderd dagen? Het geluk bestaat niet in de snelle beweging maar in den vooruitgang. Na een heelen dag van wind in de zeilen bemerkte Columbus dat hij dien ganschen dag niet meer dan één mijl gevorderd was; en zoo gaat het met hen die, doordat zij zich veel meer haasten dan gewenscht is, tenslotte bemerken veel minder gevorderd te zijn dan zij wenschen. DemadesGa naar voetnoot2) zeide, dat de Atheners waren als menschen die met de gezondheid geen rekening houden, voordat ze over ziekte te klagen hebben; maar hij, die wat langer nadenkt teneinde niet te vallen, is verstandiger dan degene die hunkert naar middelen van herstel, na gevallen te zijn. De egel, bevreesd voor pijn, houdt de baring tegen, en wanneer dan haar ingewanden barsten, moet zij de doodssmart verduren omdat zij de smart der baring niet wilde doorstaan. Hoeveel beter is het, over pijn te kunnen klagen dan een lijk te zijn en een klein verdriet te hebben omdat de gelegenheid voorbij ging, dan een onvermijdelijken dood te sterven, door een overhaast besluit te nemen! Over de woorden van Plato merkte AntifanesGa naar voetnoot3) geestig op, dat ze des winters bevroren en 's zomers weer ontdooiden, om daarmee te wijzen op de toewijding, waarmee ook de geleerdste man er zich toe moest zetten om ze te begrijpen, omdat het aangenamer is ze na moeizame studie te begrijpen dan ze door overdadigen ijver niet te verstaan. Toen de senaat van Athene een moeilijke kwestie voorlegde aan de AreopagietenGa naar voetnoot4), verzochten deze hem over honderd jaar terug te komen voor het antwoord, opdat zij bij hun antwoord niet zouden geprezen worden om de snelheid waarmee ze beslist hadden, maar om de rechtvaardigheid, waarmee zij zich hadden uitgesproken. De ephorenGa naar voetnoot5) van Sparta stelden de terdoodveroordeeling van | |
[pagina 138]
| |
een misdadiger lang uit, zeggende dat, als zij hem onverdiend ter dood lieten brengen, die dwaling later niet meer te herstellen zou zijn (Quia non est correctio errorisGa naar voetnoot1)); hetzelfde antwoordde de beroemde Patroclus aan zijn koning DemetriusGa naar voetnoot2), toen deze hem de slapheid verweet, waarmee hij het leger van Ptolemaeus aanviel om het te vernietigen (in quibus penitentia non habet locum, magno pondere attentandum estGa naar voetnoot3); derhalve is het beter bij beslissingen, waarbij het verstand kans loopt van nature te dwalen en door een wonder te slagen, als verstandigen een gelegenheid te laten voorbij gaan dan als roekeloozen van het geluk te profiteeren. Keizer Johannes ComnenusGa naar voetnoot4) berispte zijn stoutmoedigen oudsten zoon Manuel, omdat deze, toen hij den vijand zag, woest op hem was ingestormd en hem dapper had overwonnen; zijn vader schudde hem 's nachts op zijn bed door elkaar, en terwijl hij meende dat de Fortuin hem, die in diepen slaap gedompeld was en die, alhoewel hij zijn hoogsten triomf scheen te vieren, in de hoogste mate uitgeput was, bedreigde, maakte zijn vader hem goed wakker, voegde den volgenden raad aan zijn kastijding toe en deed den jongeling opschrikken met dezen hoon: meer kalmte, minder woede; meer verstand, minder opgewondenheid; meer bedachtzaamheid, minder misbaar. De noordenwind daagde de zon uit, en zij bepaalden, dat overwinnaar zou zijn, wie het flinkst een reiziger zou uitschudden. De noordenwind blies, en de reiziger beschutte zich des te meer, naarmate hij harder blies; het geloei hinderde hem aan de ooren en hij bedekte die met zijn handen; het stof kwelde zijn oogen, en hij trok zijn hoed er over, om het stof te weren; zoodat, hoe meer de noordenwind zich inspande, om hem van zijn kleeren te berooven, hoe meer al die inspanning hem zich eerder deed omhullen dan dat hij zich ontblootte. De zon was nu aan de beurt, en zonder zich te bedienen van de onstuimigheid van zijn mededinger, maar zich wapenend met geduld en alle heftigheid afleggend, begon zij met een matige warmte den reiziger aan te vallen; langzaam aan bestookte zij hem heviger met haar stralen; | |
[pagina 139]
| |
het slachtoffer van dezen wedstrijd begon te transpireeren; de hitte kwelde hem, de gloed verzengde hem, zoodat hij zich in het kleed der waarheid stak, dat altijd het pronkgewaad der onschuld was, en zich uitstrekte onder een boom, om het koeltje te genieten dat vriendelijk de bladeren streelde. En de zon genoot van den triomf van haar bezadigdheid, ziende dat de reiziger haar niet alleen de overwinning toekende, maar zelfs den wind zocht, zoodat deze tot zegeteeken van hare bedachtzaamheid en tot buit aan haar zegekar zou dienenGa naar voetnoot1). Maar als het noodig is óf op spoed, óf op welslagen aan te sturen, kan wel niemand betwijfelen dat het veel beter is het kleinste kwaad te kiezen en niet door haast het geluk te schaden, maar het door wat uitstel op te luisteren. De slang stelt haar gansche lichaam bloot aan slagen, alleen om haar kop, waarin het leven bij haar zetelt, te verdedigen. Wanneer de zeeëgel zich gevangen ziet, trekt hij met geweld aan den haak en maakt de wond grooter, alleen maar om aan den dood te ontkomen; derhalve waar verliezen zoo goed mogelijk is en wachten zoo gemakkelijk, wie zal dan zoo dol zijn dat hij niet het kleinste kwaad verkiest en de wijsheid boven de roekeloosheid stelt en het zekere voor het onzekere neemt? Maar ik geloof, dat het tijd wordt van elkaar te gaan, temeer daar vier even geldige als dringende redenen mij dwingen vroeg heen te gaan. Ten eerste is het beter U begeerig naar meer, dan overvoldaan te verlaten. De tweede reden is, dat ik met het aanbreken van den dag naar Brussel moet vertrekken om mijn gehoorzaamheid en diensten aan te bieden aan een vorst, die mij welgezind en vriendelijk ontbiedt, en dat ik vanavond nog eenige voorschriften voor het betoonen van hulde en eenige lofprijzingen op de onderdanigheid moet opzoeken, want daar het goddelijk orakel heeft verklaard dat gehoorzamen verdienstelijker is dan offeren, zal een nederigheid, die de gehoorzaamheid met het offer verbindt en de hulde opoffert om als offer de gehoorzaamheid aan te bieden, nog veel verdienstelijker zijn. De derde reden is dat, daar de mythologen de schildpad een | |
[pagina 140]
| |
plaats gaven aan de voeten van Saturnus, een onbekend academicus meent, dat de oorzaak van deze eigenaardigheid is, dat in de Oudheid bedden werden gemaakt uit de pantsers van schildpadden: Triclinia lectos habent testudineosGa naar voetnoot1) schrijft PhiloGa naar voetnoot2); Lectus erat magnus ex indica testudine factusGa naar voetnoot3), zegt LucianusGa naar voetnoot4); Lectus indica testudine perlucidusGa naar voetnoot5), merkt Ap(p)uleiusGa naar voetnoot6) op, waarmee zij, die Saturnus met den schildpad verbonden, wilden aanduiden, dat er geen andere ontspanning voor oude lieden bestaat dan het bed, en dat er voor hen geen beter middel is dan deze ontspanning; en daar ik het tijd acht, dat onze vriend de wijsgeer zich op zijn hoogen leeftijd met wat rust verkwikt, past het niet, dat hij de rust, die ik hem schilder, mist, terwille van de onrust, die ik hem zoo nadrukkelijk noemde; deze meening wordt gestaafd door het offer, dat de Terentiï op één en hetzelfde altaar aan de Muzen en aan den slaap brachten, waarmee zij toonden, dat het wenschelijk is, den slaap te verzorgen, opdat die diene als pauze voor de inspanning der Muzen. De vierde reden is, dat ik gewend ben, wanneer wij van elkaar zijn gegaan, alles op te schrijven wat wij besproken hebben, want hoewel het laat is, helpt mijn uitstekend geheugen mij, zoodat mijn vernuft zijn fijne invallen kan ten toon spreiden; en daar ik van plan ben het werk in den vorm van interessante samenspraken in druk uit te geven, moet ik het met veel zorg vervolmaken en met inspanning verbeteren. Ik wil doen als de Atheensche veldheerGa naar voetnoot7), die de bewakers uit de wijngaarden joeg, opdat men vrijelijk druiven kon eten, dat wil zeggen, ik ben van zins hetgeen ik U meedeel, te laten drukken, opdat iedereen vrijen toegang hebbe tot de wijngaarden en ongehinderd kan eten, de een de druiven, de ander de ranken en een derde het onrijpe goed. Koopman.: Twee bezwaren zie ik tegen dit plan en de genegenheid noopt mij, ze U te ontvouwen, al meent Ge misschien, dat ik ze meer uit afgunst dan uit vriendschap naar voren breng. | |
[pagina 141]
| |
Het eerste is dat hetgeen ge ons meegedeeld hebt, iets bijtends heeft en dat de bijtende spot stellig parallel gaat met de rechtvaardigheid, immers iedereen past haar wel toe in zijn land, maar niet in zijn huis; zij behaagt hem, die haar hoort, zij kwetst hem, die schuw voor haar is, en altijd zijn er veel meer die bang voor haar zijn, dan die haar toejuichen. Het tweede is, dat de stijl, waarin Gij ons deze verwarring hebt geschilderd, te verheven is voor het volk, te geleerd voor het vulgus en een beproeving voor hen die, wanneer ze maar stooten op een geleerdheid, waarbij een wijsgeer, een wiskundige of een sterrekundige wordt geciteerd, al die grootheden naar den duivel wenschen (zooals al voorgekomen is), want hun schijnen zelfs de kleermakers, die geciteerd worden tot staving van een stelling, koningen, en de drogisten, die moeten dienen om een bewijs te verduidelijken, keizers. Hoeveel beter zou het zijn zachtheid aan te wenden, hetgeen de groote Koningin van Perzië, ParysatidesGa naar voetnoot1), verbe bissina, dat beteekent: zijden woorden, noemde, immers die naam duidt al aan, dat men het behandelde ingegeven en het gesprokene te drinken krijgtGa naar voetnoot2). Bovendien, daar Gij zelf de acties bij de zee hebt vergeleken, schijnt deze overeenkomst te eischen, dat het ons ingegoten wordt en dat wat over de acties verhandeld wordt, zoo klaar als water zij. Gij weet wel, dat wanneer bouwmeesters den tempel van een of andere godheid wilden oprichten, zij uit de drie bouworden, de Dorische, de Jonische en de Corinthische, die uitkozen, welke het meest overeenkwam met den aard van de godheid, die zij wilden behagen met de oprichting van een tempel, waarbij zij zich bedienden van de Dorische, die voor ernstig en streng doorging, voor Mars, Hercules en Pallas, van de Corinthische, die men voor week en zinnelijk hield, voor Venus, Flora en Proserpina, van de Jonische, die als gematigd en vredig werd beschouwd, voor Diana, Juno en Bacchus. Gij hebt deze methode, die even aangenaam als verstandig was, weinig gevolgd, want Gij hebt U van de meest verheven taal bediend, om den meest vulgairen handel te beschrijven, en ik denk, dat Gij meer spot dan lof zult inoogsten en meer afkeuring dan bewondering, immers, al | |
[pagina 142]
| |
kan het niet anders of men bewondert wat men niet begrijpt, hetzij om niet te laten merken dat men het niet heeft-begrepen, hetzij omdat de bewondering in het algemeen een vrucht der onwetendheid is, in dit geval twijfel ik niet, of zij, die het niet begrijpen, zullen het afkeuren, en zij die het begrijpen, zullen Uw keuze laken en althans door stilzwijgen de verdienste ervan te niet doen. Actionist: Ik zal op deze bezwaren antwoorden en ik zal mijn best doen, dat Gij aan het einde inziet, dat ik Uw tegenwerpingen ontzenuw, niet als tegenover een benijder, maar als tegenover een vriend. Dat de stijl eenigszins opgeschroefd is, erken ik en ik zal er me in de voorrede over verontschuldigen, daar ik toch Uw tegenwerpingen moet opnemen en mijn antwoord er op; namelijk, daar onze wijsgeer geen afstand wilde doen van zijn philosophische stelsels, zijn metaphysische dogma's en zijn dialectisch woordenspel, gaat het niet aan, dat ik hem in de samenspraak van dien tooi beroof en dat ik hem in mijn werk die kroon ontneem. Daarenboven hebben de menschen gewoonlijk zóó'n tegenzin in het alledaagsche eten dat, als de kunst het niet zorgvuldig een weinig omwerkt, om zoodoende het verhemelte te streelen met verscheidenheid van smaakjes, zelfs het lekkerste gaat vervelen en men van het fijnste genoeg krijgt. De eersten, die zich verstoutten de zee te doorploegen, letten niet op de schoonheid der schepen, doch op beveiliging tegen stormen; zij waren bang voor de golven en dachten niet aan versieringen, alleen aan orkanen; thans is dit gevaar zoo iets algemeens geworden en die angst iets zoo aantrekkelijks, dat men alle gevaar vergeet, en de schepen nu niet deugen als ze niet verguld zijn en men denkt, dat ze niet tegen noodweer opkunnen noch tegen schipbreuk bestand zijn, als ze geen leeuwen en tijgers op de achterstevens gebeeldhouwd hebben. Doch behalve die overweging had ik nog drie redenen die mij tot dezen stijl brachten. Ten eerste is het mijn aard aldus te schrijven en niets is bij machte dezen aard te veranderen: het is de rijke ader, waarop de pen voortdrijft als had zij wieken, of de woordenstroom vliegt als had hij (slag)pennen. | |
[pagina 143]
| |
De tweede reden is, dat Gij zelf hebt opgemerkt, dat er enkelen zullen zijn, zij het ook weinigen, die het begrijpen, en dat het voor mij voldoende is wanneer enkelen het begrijpen, zij het ook weinigen, en waar een wijsgeer eens er zich mee tevreden steldeGa naar voetnoot1) dat één Plato hem aanhoorde, ben ik tevreden als één Plato naar mij luistert. Maar daar Gij nog geen uur geleden beweerde, dat een enkele actionist meer wist dan de heele bende van den AvernusGa naar voetnoot2), hoe merkt Ge dan niet, dat de actionisten niet zoo dom zijn als Ge ze nu wilt voorstellen en dat, wanneer eenigen zoo mochten zijn, het aardig onnoozel van mij zou zijn zoo heel laag bij den grond voor hen te schrijven, waardoor ik zou te kennen geven, dat zij zelf het waren? Neen vriend, neen, de actionisten zijn niet zoo dom als Gij vermeent ze te moeten noemen; integendeel, daar er geen wetenschap is, die zij niet aanpakken om het besluit dat zij nemen, wanneer een belangrijke tijding hen bereikt, eraan te toetsen, redeneeren ze nu eens als politici erover of het een vorst past tot deze of gene onderneming te besluiten, of hij slagen zal met zijn plan, of hij handig aan een leening zal kunnen ontkomen; dan weer praten ze als cosmografen en toonen het onmogelijkeaan van wat er rondverteld wordt, omdat het zoo en zooveel mijlen is van de plaats vanwaar het bericht komt tot het vaderland en dat het dus onmogelijk anders dan uit de lucht gegrepen kan zijnGa naar voetnoot3); dat de schepen niet in die en die haven konden binnenloopen zonder naar den kelder te gaan, óf omdat ze te klein was voor hun omvang, óf omdat zij niet op hun route lag, óf omdat zij geen veilige ligplaats bood. Dan weer discussieeren ze als wiskundigen, als ze het van hen gevorderde aan een rekenfout toeschrijven, wiskunstig aantoonend waar de fout schuilt, hetzij in het slecht optellen, hetzij in het verkeerd noteeren van de verrekeningen of in het verkeerd boeken van de posten. Dan weer werpen zij zich op als rhetorici om bij voorkomende geschillen hun verzuimen goed te praten, de aandacht te trekken, hun bedoelingen te vermommen, de werkelijkheid te overdrijven en hun eergevoel op te vijzelen. Ook hangen ze wel den rechtsgeleerde uit bij het beoordeelen van kwesties die men hun voor | |
[pagina 144]
| |
legt, en ze pochen erop dat ze ieder weten toe te wijzen wat hem behoort, en ieder te laten opstrijken wat hem toekomt. Derhalve, als er maar weinig actionisten zijn die niet redeneeren als politici, praten als cosmografen, discussieeren als wiskundigen, zich als rhetorici opwerpen en den rechtsgeleerde uithangen, is het dan wel te verwonderen, dat ik mijn volzinnen wat opsiermet een wiskunstige spitsvondigheid, of met een rechtskundige bepaling, met een cosmografische aardigheid, een politieke beschouwing of een rhetorische figuur, terwijl het haast noodzakelijk is dat ze die figuur, die beschouwing, die aardigheid, die bepaling en die spitsvondigheid begrijpen? De derde reden is, dat ik heb besloten deze gesprekken in het Fransch te vertalen, opdat de voorlichting over een spel, waarover tot nu toe nog niemand heeft geschreven, algemeener zij, derhalve leek het mij verstandig, daar ik de onmogelijkheid inzag van de vertaling van vele passages waar de gedachte op een woordspeling berust, ruim gebruik te maken van anecdoten en bijwerk, opdat de geleerdheid de gratie, en het vernuftige het sierlijke vervange. Wat de prikjes aangaat, ik ontken niet, dat ik ze nu en dan gegeven heb, door in het werk die aardigheden te strooien, welke de Grieken scommata, de Latijnen acumina, de Spanjaarden salesGa naar voetnoot1) noemen. Maar men moet de satire weten te onderscheiden van onzin en de peper die verbrandt, van de peper die kruidt; en bij een spel, waarbij deze prikken wel tot de kostelijkste aantrekkelijkheden behooren, kan het geen verwondering baren dat ze, wanneer ze aangenaam blijven en niet pijnlijk worden, een plaats in de beschrijvingen van dit spel krijgen. Ik wond niet, al mik ik, of liever gezegd: al schiet ik, ik schiet in de lucht, want daar ik geen bepaald persoon als doelwitGa naar voetnoot2) voor mijn pijl zie, moet de pijl, wanneer het mikken slecht uitgevoerd wordt, wel geen bepaald doel treffen. Ik beloofde waar te zijn in mijn relaas, en als ik het niet werkelijk gaf zooals het is, zou ik niet waar kunnen zijn; en al kunnen de AristarchenGa naar voetnoot3) hierop antwoorden, dat hij, die de waarheid verbergt, haar niet te kort doet, maar wel hij, die | |
[pagina 145]
| |
haar verdraait, heb ik U de verzekering gegeven, dat ik geen enkele omstandigheid zou verbergen van wat ik maar wist, zoodat ik verplicht ben mijn woord te houden, wanneer ik overtuigd ben dat het niets onbehoorlijks is waartoe ik verplicht ben. DiogenesGa naar voetnoot1) zag een slecht schutter op het doelwit mikken en ging daar toen voor staan, zeggende dat hij niet veiliger kon zijn dan op de plaats, waarop de schutter mikte, ne forte me feriatGa naar voetnoot2). Ik houd mezelf niet voor zoo'n slecht schutter als die van Diogenes, en ben overtuigd, dat als ik het doel wilde raken, de kogel ook doel zou treffen; maar laat niemand er vóór gaan staan, want hij zal niemand per ongeluk treffen; en laat niemand hem voor zich bestemd houden, en hij zal zien, dat het ook de bedoeling niet is geweest iemand te raken. Jeremias noemde sommige tongen pijlen en met het oog op de snelheid pleegt men de pijlen te voorzien van veerenGa naar voetnoot3); maar als Gij acht slaat op de uitweidingen, zult Gij erkennen, dat mijn pijl niet bedoelt te wonden, ofschoon zij zich van pennen bedient om te vliegen. Joas ging op bevel van Elisa aan het venster staan en terwijl hij zijn pijlen op Aram afschoot, legde de profeet zijn hand op die van den koning, opdat deze niet zou missen, en hij werd boos toen hij zag, dat de koning niet meer dan de helft van zijn pijlen afgeschoten had. Wie dit labyrinth mocht bezoeken, zal inzien dat mijn vernuft niet als Joas uit een venster schiet, noch op een bepaald venster, en dat ik nog niet de helft van de pijlen afgeschoten heb die ik had kunnen afschieten: laat niemand zich voor een profeet houden en denken dat hij, door zijn hand op de mijne te leggen, mijn bedoelingen zal raden, want mijn eerlijkheid strookt niet met zulke achterdochtigheden, noch mijn oprechtheid met dergelijke aanmerkingen. Nathan wilde David veroordeelen en deed dat met een gelijkenis; laat niemand van zichzelf denken dat hij de rijke is, die het schaap aan den arme ontrooft (daar er geen Nathan is, die dat verkondigt, en geen profeet, die het aan de kaak stelt) en hij | |
[pagina 146]
| |
zal geen last hebben van het vonnis en de straf niet behoeven te ondergaan. God beval, dat Mozes drie wonderen zou doen voor Egypte: de wateren in bloed veranderen, den stok in een slang en zijn hand melaatsch uit zijn borstkleed te voorschijn brengen. Mocht er iemand zijn, die meent, dat in dit gesprek de een of andere stok in een slang veranderd is of sommige klare wateren in bloed, laat hij dan niet de hand in zijn boezem steken, tenzij die hand zeer rein is; en als hij het toch doet en haar melaatsch voor den dag mocht brengen, laat hij zich dan over zijn eigen roekeloosheid en niet over kwaadwilligheid mijnerzijds beklagen. Een beroemd prediker gispte zekere ondeugd en toen hij dreigde den steen, dien hij in de hand had, naar het hoofd van den zondaar te werpen (om evenals David dit gedrocht neer te slaan en evenals David dezen reus te overwinnen), boog de schuldige het hoofd, toen de prediker de beweging van werpen maakte; en zoo wist de gemeente wie de bronGa naar voetnoot1) van het kwaad was, toen ze zag, dat hij schuw het hoofd boog. Laat niemand het hoofd buigen, als hij niet wil dat men weet wie de schuldige is, want ik dreig niet zooals die prediker, en weet evenmin als die prediker, wien ik bedreig. Toen het gerecht van Toulouse een moordenaar niet kon vatten, werd het zwaard tot de pijnbank veroordeeld. Artaxerxes stelde in Perzië in, de kleeren in plaats van de menschen te straffenGa naar voetnoot2), en medelijdend als ik ben, straf ik ook de kleeren in plaats van den man, en daar ik den moordenaar niet ken, stel ik me tevreden met de bestraffing van hun moordwapens. Men wierp bij ongeluk een waterkruik van een balkon op koning ArchelaosGa naar voetnoot3) en toen zijn hovelingen hem tot wraak wilden aanzetten, antwoordde hij, uit een hart even koninklijk als minzaam, dat hij, voor wien die slag bedoeld was, zich maar moest wreken, niet hij, die hem toevallig ontving: Non enim me profudit aqua, sed quem me esse putavitGa naar voetnoot4). Laten allen dezen zachtzinnigen held navolgen en laat ieder voor zich gelooven, dat de | |
[pagina 147]
| |
pijlen niet op zijn onschuld gericht zijn, dan zal niemand wraakplannen koesteren, inziende dat de schimpscheuten hem niet aangaan. BuonarottiGa naar voetnoot1) trad het huis van een schilder binnen, wetende dat deze niet thuis was, en om het jachttafreel te bespotten, dat deze op doek gebracht had, schreef hij boven elk wild dier den naam, bij den leeuw zettend: dit is een leeuw, bij het everzwijn: dit is een ever, en bij den beer: dit is een beer. De schilder bewonderde zoowel den goeden inval als den durf en op hetzelfde schilderij een duiveltje schilderend, in satersgedaante, met palet, verven en penseelen in de hand, dat met van nijd verduisterde oogen stond te kijken naar die mooie en bekoorlijke schildering, zette hij boven diens hoofd: dit is Michel Angelo Buonarotti. Rome was een en al bewondering over dit kunststukje en de geestigheid, want niets is meer toe te juichen dan bij het spotten zich aan de waarheid te houden zonder iemands eer aan te randen; maar ik wist met buitengewone toewijding deze voorschriften nog te overtreffen, want niet alleen hield ik me bij mijn satire aan de waarheid, zonder te beleedigen, maar ik schilderde de beesten zonder er een titel op te zetten, ik teekende de dieren zonder er een verklaring aan toe te voegen, en gaf een portret van Buonarotti zonder er een naam bij te schrijven. AntigonusGa naar voetnoot2) was eenoogig, maar Apelles schilderde hem ‘en profil’, opdat dit gebrek onopgemerkt zou blijven. Philippus was eenoogig en mank, doch ProtogenesGa naar voetnoot3) schilderde hem in de houding van een jager die één oog toekneep om te mikken en een knie op den grond steunde om den vogel des te handiger neer te halen; zoodoende bleef door het mikken het ooggebrek en door de knielende houding het gebrek aan den voet verborgen. Ik volgde een anderen weg en verliet dien van de vleierj voor dien van de waarheid, zoodat ik geen gebreken verberg door profielen noch onvolmaaktheden door jachttooneelen; ik maak niet mooier en niet leelijker, ik copieer wat ik vind, ik vertel wat ik opmerk, ik zet uiteen wat ik weet, en hoewel PhidiasGa naar voetnoot4), toen de senaat hem niet toestond zijn naam in het beeld van Minerva | |
[pagina 148]
| |
te griffen, er zijn beeltenis in uitbeitelde, opdat men hem zou kennen aan zijn beeld, als hem dan niet werd toegestaan dat men hem aan zijn naam zou kennen, zet ik er toch geen naam bij, zooals die mededinger van Michel Angelo, noch een portret, zooals Phidias, zoodat men de personen niet kan herkennen noch aan de kleuren noch aan de beeltenissen; want ik beeld af hoe men te werk gaat, niet wie zoo te werk gaat; ik verhaal wat voorvalt, niet met wien het voorvalt; ik maak bekend wat men pleegt te doen en niet wie het gedaan heeft.
Einde van de Tweede Samenspraak. |
|