Confusion de Confusiones
(1939)–Joseph de la Vega– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Verwarring der verwarringen]InleidingDat door de Vereeniging ‘Het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief’ tot het doen vertalen en bewerken van Josseph de la Vega's Confusion de Confusiones werd overgegaan, vond zijn oorzaak in de omstandigheid, dat dit boek niet alleen het eerste werk is, dat de ter beurze van Amsterdam in de zeventiende eeuw heerschende toestanden ingaand beschrijft, doch vooral ook omdat het, voor zoover bekend, het eerste is, dat een omstandige beschrijving van het beurswezen en de daarbij gebruikelijke manipulaties en machinaties geeft. Meer nog dan uit historisch oogpunt is het werk van belang wegens de erin vastgelegde gegevens omtrent de te dien tijde reeds zeer ver ontwikkelde beurstechniek, terwijl het ook van economisch standpunt beschouwd niet te miskennen waarde heeft. Over een en ander te gelegener plaatse nader.
Bij de vertaling is er naar gestreefd den inhoud ten volle en zoo zuiver mogelijk weer te geven, ook al moest wellicht het vlotte verloop der Nederlandsche zinnen daaronder op sommige plaatsen een weinig lijden. Dat dit geen gemakkelijke taak is geweest voor den vertaler zal ieder kenner van het oud-Spaansch, die tevens kennis genomen heeft van den gezwollen stijl en van de lange, ingewikkelde zinnen door den schrijver gebezigd, weten te beoordeelen. Deze zegt trouwens zelf in zijn werk, dat hij gemeend heeft van het voornemen door hem opgevat, om het in het Fransch te vertalen, te moeten afzien, op grond van de bijna onoverkomelijke moeilijkheden, die zich daarbij zouden voordoen. Een Duitsche vertaling van het werk werd reeds door Otto Pringsheim bewerkt, waarin echter de oorspronkelijke tekst op grond der veelvuldig voorkomende, moeilijk vertaalbare alle- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gorieën en mythologische aanhalingen, menigmaal in den steek werd gelatenGa naar voetnoot1). De tegenwoordige uitgave vindt in dit feit voor een groot deel haar verklaring. De gelegenheid om kennis te nemen van het origineele werk is geopend door den geheelen Spaanschen tekst aan de Nederlandsche vertaling te doen voorafgaan. Het opnemen van den origineelen tekst werd vooral dienstig geacht wegens de bijzondere zeldzaamheid van het boek. Tot dusver zijn er namelijk slechts vier exemplaren van bekend. Een hiervan berust in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, een in de bibliotheek der Synagoge van de Portugeesch-Israëlietische Gemeente te Amsterdam, een derde vond men in de Universiteitsbibliotheek te Göttingen en een vierde is aanwezig in de Bibliotheek der Universiteit te Aken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De JodenAlvorens tot de bespreking van de persoon van den schrijver over te gaan verdient het aanbeveling een beschrijving te geven van het milieu, waarin deze is opgegroeid. Hij heeft namelijk zijn opvoeding en opleiding genoten te Amsterdam, waar zijn vader, Jood van geboorte en uit Spanje gevlucht om aan de geloofsvervolgingen waaraan zijn ras er blootstond, te ontkomen, zich gevestigd had. Aan de bijna overal verjaagde Joden boden de Nederlanden, en meer in het bijzonder de stad Amsterdam, een veilige schuilplaats. In grooten getale zijn zij daarheen getrokken. De stroom, die tegen het eind der zestiende eeuw onafgebroken begon te vloeien, werd gevormd door de afstammelingen van hen, die zich, na het verlaten van Jeruzalem, in Spanje en Portugal hadden gevestigd, waar hun bestaan in het algemeen ver van aangenaam was geweest. Reeds in de eerste eeuwen hunner vestiging, die samenvallen met de eerste eeuwen onzer jaartelling, leden de Joden onder de verdrukking door de West-Gothen. Met de komst der Mooren in Spanje brak weliswaar een betere tijd voor hen aan, doch de Mooren konden zich niet handhaven en weldra werden de Joden door hun nieuwe overheerschers, de Christenen, onderdrukt en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervolgd, en duizenden van hen vonden dientengevolge den dood. Dit leidde er toe, dat zij bij massa Spanje ontvluchtten om niet langer aan de hen steeds bedreigende gevaren blootgesteld te zijn, veelal al hun bezittingen prijs gevend. Den doorslag gaf voor velen der desondanks achtergeblevenen het decreet van 31 Maart 1492, volgens hetwelk alle Joden binnen vier maanden Spanje moesten verlaten, voor zoover zij niet wilden overgaan tot het Christendom. Velen werden daarop schijn-Christenen, velen ook verlieten het land. Bij menigte trokken zij de Portugeesche grens over, deels om zich in Portugal te vestigen, deels ook omdat daar voor degenen, die zich naar elders wilden begeven, goede scheepsgelegenheid beschikbaar was. Na een verblijf van een drietal jaren werd aan hen, die zich in Portugal gevestigd hadden, evenals vroeger in Spanje was geschied, het verblijf aldaar ontzegd. Het gevolg was, dat honderdduizenden Portugal verlieten en in Italië, op de Grieksche eilanden, in Algiers en andere naburige streken een woonplaats zochten. Ook weken velen uit naar de Zuidelijke Nederlanden. In 1516 begonnen zij er zich te vestigen, doch in 1532 zijn zij ook daar verjaagd. Later werden zij er weder eenigermate geduld. De eersten der ‘Sephardim’ (dat is de benaming waaronder men de afstammelingen der uit Spanje en Portugal verdreven Joden samenvat) kwamen omstreeks 1594 te Amsterdam uit Embden aan. Reeds in 1597 werd de eerste Synagoge te Amsterdam ingewijd. De toevloed was groot en hield lang aan, hetgeen niet te verwonderen was. Niet voor niets noemde Daniel Levi de Barrios Amsterdam het paradijs der Joden, een tweede Cordova en Granada. Het Spaansch bleef hun gezins- en omgangstaal van geslacht op geslacht, overal waar zij gevestigd waren. Zij schreven en dichtten er in, er werd in gepredikt en men bediende zich ervan in de correspondentie en bij de boekhoudingGa naar voetnoot1). Ofschoon hun te Amsterdam een groote mate van gastvrijheid ten deel viel, genoten zij er toch niet dezelfde rechten als de an- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dere inwoners. Eerst den 12den Juli 1657 verklaarden de Staten van HollandGa naar voetnoot1) en den 17den daaraanvolgende de Staten-GeneraalGa naar voetnoot2), dat de Joden hunne onderdanen en ingezetenen der Nederlanden waren en daarom van de tractaten en voorrechten van dezen Staat, voor de ingezetenen bedongen, mede genieten zouden. De Joden waren derhalve tegenover het buitenland Nederlandsche burgers. Tegenover het binnenland waren zij dit echter geenszins. Hier hingen hunne rechten af van de stedelijke regeeringen, die rekening moesten houden met den machtigen invloed van kerk en gilden. Te Amsterdam was hun bij keur van 29 Maart 1632Ga naar voetnoot3) alle poortersnering verboden, tengevolge waarvan zij niet in een ambachtsgild konden worden opgenomen of een vak uitoefenen, dat onder een gildeverband stond. Ook mochten zij geen openbaren winkel houden. Wel was hun toegestaan die bedrijven uit te oefenen, welke in verband stonden met hunne ritueele voorschriften, zooals dat van slager, poelier, bakker en dergelijke. Zij werden van gemeentewege ook als makelaar aangesteld, daar zij als zoodanig vrijwel onontbeerlijk waren wegens hun talenkennis, temeer daar velen hunner den goederen- en den actiehandel, vooral echter ook het bankiersbedrijf en den geldhandel, uitoefenden. Ook werden te Amsterdam Hebreeuwsche drukkerijen gesticht, van welke er eenige zeer bijzondere vermaardheid hebben verworven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vader van den schrijverDes schrijvers vader, Isaac Penso, die in 1608 in Spanje geboren werd en te Espejo, een kleine plaats in de provincie Cordova, woonde, werd tijdens de Inquisitie in den kerker geworpen. Gedurende zijn verblijf daarin zwoer hij, dat hij na het eventueel herkrijgen zijner vrijheid, binnen het jaar openlijk den Joodschen godsdienst zou belijden. Na inderdaad zijn vrijheid herwonnen te hebben zou hij, na een reis vol wederwaardigheden, eerst te Antwerpen, daarna te Middelburg aangekomen zijnGa naar voetnoot4). Hoogstwaarschijnlijk heeft hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarna eenigen tijd te Hamburg gewoondGa naar voetnoot1), om zich tenslotte voorgoed te Amsterdam te vestigen. Isaac Penso was, naar verluidt, bankier en financieel zeer goed gesitueerd, hetgeen reeds blijkt uit het feit, dat, aan tienden zijner inkomsten, geleidelijk ƒ 40.000.- door hem onder de armen werd verdeeldGa naar voetnoot2). Hij was beschermheer der in 1643 door den rabbijn Saul Levi Marteira in samenwerking met hem gestichte ‘Academia’Ga naar voetnoot3) tot wetsbeoefening ‘Keter Torah’Ga naar voetnoot4). Hij stelde zijn huis beschikbaar voor het houden van bijeenkomstenGa naar voetnoot5). Ook was hij Parnas van Ets Haim (1671) en van Dotar (1683). Zijn rechtschapenheid, hulpvaardigheid en vrijgevigheid, die hem tot een voorbeeld voor velen maakten, zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maatschappelijke positie en zijn rijkdom waren oorzaak, dat hij onder de zijnen een eerste plaats innam. Zijn dood - hij overleed den 24 Februari 1683 - was voor het Amsterdamsche Jodendom, en uit den aard der zaak vooral voor de armen onder hen, een gevoelig verlies. Na zijn overlijdenGa naar voetnoot1) werden dan ook door de meest vooraanstaande geleerden, als Chagam Aboab en Dr. David Sarphati de Pina gedachtenis-redevoeringen uitgesproken. Ook werd hij verheerlijkt in de ‘Lamentacion Funebre’, een lijkdicht aan hem gewijd door D.L. de BarriosGa naar voetnoot2). Van de hand van zijn zoon Josseph, schrijver van het onderhavige werk, is ook een ‘Oracion Funebre’ op Isaac Penso verschenen. Deze rede werd den 26 Maart 1683 door den samensteller in de Jesiba de Keter Torah te Amsterdam gehouden en verscheen in hetzelfde jaar in druk. In de ‘Lamentacion Funebre’ van de Barrios zijn, behalve betreffende Isaac Penso zelf, ook verschillende mededeelingen aangaande zijn kinderen vervat. De gegevens hiervan aanvullend met de resultaten van een onderzoek elders daaromtrent ingesteld (voornamelijk in het Archief der Gemeente Amsterdam en in dat der Portugeesch-Israelitische Gemeente aldaar) komt men tot het volgende overzicht: Isaac Penso had vier zoons en zes dochters. Alle vier de zoons werden koopman. De oudste, wiens geboorte-datum ons onbekend is gebleven, was en bleef te Amsterdam gevestigd. Hij huwde met zekere Ribca Alvares Vega uit Antwerpen. De tweede, Josseph, onze schrijver, werd in 1650 of 1651 geboren. Over het juiste tijdstip loopen de opgaven uiteen. Ofschoon oorspronkelijk voor den geestelijken stand opgeleid, werd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij, zooals reeds werd gezegd, koopman. Hij huwde met Raquel Alvares Vega, zuster van zijns broeders echtgenoote. De beide andere zoons, David en Raphael, respectievelijk in 1654 en 1659 geboren, hebben zich, na eerst te Amsterdam te hebben gewoond, te Londen gevestigd. Zij beiden huwden met zusters der vrouwen hunner broeders, en wel met Abigael en Hester Alvares Vega. Door een van Isaac's zes dochters, Lea, werden de banden met de familie Alvares Vega nog versterkt door haar huwelijk met een broeder harer genoemde vier schoonzusters, Isaac Alvares Vega. Twee der andere dochters, Jogueba en Ribca, huwden met twee broeders, David en Jacob Gabay Henriques. De op blz. 48/49 afgedrukte staat geeft een zoo volledig mogelijk overzicht van de kinderen van Isaac Penso wat betreft de jaren hunner geboorte, de data der door hen gesloten huwelijken, hun echtgenooten, de naaste verwanten die bij het huwelijk tegenwoordig waren, en van de woonplaatsen en de leeftijden der echtelieden op het tijdstip van het huwelijk. De ledige plaatsen duiden aan, dat de daar ontbrekende gegevens nog niet gevonden zijn. Duidelijk treedt uit dit overzicht naar voren, dat de huwelijken, althans in den kring der familie Penso, niet op jeugdigen leeftijd werden gesloten: voor de vrouwen was de gemiddelde leeftijd 25, voor de mannen 27½ jaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De persoon van den schrijverAangaande de levensgeschiedenis van Josseph werd door verschillende schrijvers reeds een min of meer omstandig overzicht gegeven, zij het dan ook dat hun mededeelingen niet steeds met elkaar overeenstemmen. Men vindt o.a. inlichtingen bij Dr. M. KayserlingGa naar voetnoot1), José Amador de los RiosGa naar voetnoot2), Dr. H. GraetzGa naar voetnoot3), Franz DelitzschGa naar voetnoot4), Diogo Barbosa MachadoGa naar voetnoot5), in the Jewish | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
EncyclopediaGa naar voetnoot1), in Joecher's Gelehrten LexikonGa naar voetnoot2) en ook bij onzen landgenoot J.S. da Silva RosaGa naar voetnoot3). Toetst men de mededeelingen dezer schrijvers aan die der tijdgenooten van de la Vega zoowel als aan den inhoud van zijn eigen werkenGa naar voetnoot4), welke aan de ernstige onderzoekers onder de genoemde schrijvers als bronnen gediend hebben, en houdt men verder rekening met hetgeen dienaangaande elders nog te vinden isGa naar voetnoot5), dan verkrijgt men vele betrouwbare gegevens aangaande Josseph de la Vega. Zijn vader was een afstammeling van de Passariño's. Isaac Penso voerde dezen laatsten naam echter niet, doch wel de toevoeging ‘Felix’. Dit deed ook zijn oudste zoon, Abraham Penso Felix. De tweede zoon, Josseph, maakte veelal gebruik van het recht, dat hij als tweede zoon had, den naam zijner moeder, de la Vega, te voeren. Zijn volledige naam luidde derhalve: Josseph Penso de la Vega Passariño, desgewenscht nog met de bijvoeging Felix (de gelukkige)Ga naar voetnoot6). Ook vindt men hem wel in plaats | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van met den Spaanschen naam de ‘la Vega’ met het Portugeesche ‘da Veyga’ genoemd, waarbij dan ook Penso door ‘Pinto’ wordt vervangen. Het tijdstip zijner geboorte kan, zooals reeds werd opgemerkt, niet met zekerheid worden vastgesteld. Ook aangaande de plaats zijner geboorte loopen de gegevens uiteen, Hoogstwaarschijnlijk aanschouwde hij het levenslicht te AmsterdamGa naar voetnoot1). Oorspronkelijk werd hij opgeleid voor den geestelijken stand. Als zijn leermeesters worden Isaac Aboab en Moses Raphael de Aguilar genoemd. Hij bleek bijzonder begaafd te zijn. Reeds in zijn jeugd ontpopte hij zich als Hebreeuwsch dramaturg. Op zijn zeventiende jaar namelijk, in 1667, verscheen van zijn hand een drama in die taal. Hetgeen hij nastreefde gold als het hoogste dat men op het gebied der poezie bereiken kon. Zijn werk wekte dan ook algemeene verbazing, te meer, daar men zich reeds sinds lange jaren niet meer op dit terrein begeven had. Wel had men zich hier en daar in het buitenland op lyrische en didactische poëzie toegelegd, doch aan het drama werd weinig gedacht. Dit behoeft geen verwondering te wekken, want volgens de Jewish EncyclopediaGa naar voetnoot2) hadden de dramaturgen uit de tijden waarin de Bijbelsche geschiedenis zich afspeelt, en dat waren de eersten, geen directe navolgers vóór de 17de eeuw, althans niet in het Hebreeuwsch. Wel schreef in de tweede eeuw voor Christus Ezekiel de Alexandrijn, door Euripides geïnspireerd, een drama in het Grieksch: de ‘Exodus’, maar andere Joden volgden hem niet na. Het was te Amsterdam, dat het moderne Hebreeuwsche drama geboren werd. De producten dezer kunst zijn in twee groepen te splitsen:
Het oudste werk der eerste groep was: ‘De Eeuwige Stichting’, omstreeks 1642 door Moses Zacuto geschreven. Daarna volgde in 1667 de la Vega's drama. Sindsdien ontstonden nog gedurende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee eeuwen, met verschillende onderbrekingen, meerdere geschriften van dien aard. Met de in de tweede groep bedoelde vertalingen werd eerst aan het eind der achttiende eeuw aangevangen.
De la Vega, even goed kenner van het Spaansch als van het Hebreeuwsch, kenner ook van de Spaansche dichtwerken van zijn tijd, droeg den kunstvorm van het land zijner vaderen over op de nieuw-Hebreeuwsche poëzie. Mogen hem al simpelheid van gedachte en alledaagschheid van themaGa naar voetnoot1) verweten worden, zijn versbouw, zooals die in bedoeld drama, hetwelk den titel draagt: ‘Asirè ha Tikwah’ (De Gevangene der Hoop) wordt aangetroffen, wordt als onberispelijk erkend. Onder de meer dan twintig vooraanstaande litterair ontwikkelde mannen, die vóór in de uitgave van dit drama, dat in 1673 bij Jos Athias te Amsterdam in druk verscheen, een lofdicht op den schrijver geven, is een bekend Marraansch dichter, Isaac Gomez de Sosa. Deze verheerlijkt het drama in de volgende bewoordingen: ‘Zoo is het tenslotte bereikt, de Hebreeuwsche muze komt aan. Josseph leidt ze gelukkig in! Dat ook het tooneel zich aan het heilige lied aansluite! Maar wat behoef ik te roemen? Het dichtwerk zelf viert den dichter, het eigen werk verkondigt des meesters lof’. Een tweede editie van Asirè ha Tikwah zag in 1770 te Livorno het licht. Dat deze aldaar gedrukt werd is verklaarbaar, daar de la Vega daar dikwijls heeft vertoefd, terwijl vele hem zeer na staande familieleden daar gevestigd waren. Deze de la Vega's hebben er een school voor de bestudeering van den Talmud gesticht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om onbekende redenen heeft de la Vega tenslotte niet de loopbaan, die men hem oorspronkelijk had toegedacht, gevolgd. Hij werd koopman. Desalniettemin bleef hij zich aan de poëzie wijden, volgens zijn eigen zeggen alleen in zijn vrije uren. Hij deed het, naar hij mededeelt, eensdeels om anderen aangename uren te bezorgen, anderdeels tot leering van anderen en tenslotte ook om zelf een aangename tijdpasseering te hebben. Behalve dat vele geschriften van de hand van Josseph de la Vega het licht hebben gezien, zooals huwelijks- en rouwdichten, zedekundige en philosofische werken, lofdichten op vorsten van zijn tijd en zijn door velen geliefde novellen, hield hij ook redevoeringen. De speciaal tot het houden hiervan opgerichte instellingen gaven daartoe aanleiding. Het Amsterdam van die dagen was namelijk een brandpunt van Spaansche dicht- en rederijkerskunst. Een der groote beschermers daarvan was Graaf Manuel de Belmonte, die in de Nederlanden als resident van den Spaanschen koning fungeerde. Zijn Joodsche naam was Isaac NuñesGa naar voetnoot1). Deze stichtte in het jaar 1676 de ‘Academia de los Sitibundos’, een genootschap ter beoefening der dichtkunst. Dichtwerken werden ingeleverd en prijzen voor de beste werken uitgeloofd. Hiertoe werd een jurie ingesteld, waarin Belmonte zelf de eerste plaats innamGa naar voetnoot2). De la Vega werd voorzitter der instellingGa naar voetnoot3). Als leden noemt men o.a. Isabella Correa, Isabella Enriquez, Antonio de Castillo, Abraham Gomez de Arauxo, L. de Barrios, Moses Rosa en Moses Dias. Zeer waarschijnlijk hebben deze beide laatsten als Duarte Lopez | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rosa en Alvaro Dias de door de la Vega geschreven ‘Rumbos Peligrosos’ bezongen. Duarte Lopes (Moseh) Rosa droeg een zijner werken, ‘Alientos de la Verdad’, op aan Josseph de la Vega. In 1685 werd door genoemden Don Manuel Nuñes Belmonte de ‘Academia de los Floridos’, een letterkundige debating-club, opgericht. De la Vega was secretaris dezer Academia; D.L. de Barrios en zijn zoon S.L. de Barrios, de geneesheer Abraham Gutierrez en de zeer productieve dichters Duarte Lopes Rosa en Manuel de Leão vielen de sprekers aan. Onder de leden vindt men den bekenden geneesheer Moseh Orobio de Castro, Yshac Orobio de Castro, Geronimo Nuñes de Acosta, Abraham Penso (Josseph's broeder) en anderen. Onder den invloed van den omgang met al degenen met wie hij hier verkeerde, kwamen verschillende van de la Vega's geestesvruchten tot stand, temeer ook, daar veelal personen hem tot schrijven drongen, aan wie hij dat niet gevoeglijk weigeren kon. De critiek zijner tijdgenooten op zijn werk is onverdeeld gunstig te noemen, afgezien wellicht van die op een zijner werken, waarvan de stof weinig in den smaak schijnt gevallen te zijn. Hierover echter later. Terecht is opgemerkt, dat men onzen schrijver niet kan ontzeggen geleerdheid, talent en zeer zeker ook een scheppenden geest te hebben bezeten, en dat hij trachtte aan zijn stijl een mate van verhevenheid te geven, die niemand nabootste, die zelfs niet gemakkelijk nagebootst kon worden. Een waarheid is het echter ook, dat hij daardoor niet zoo eenvoudig en natuurlijk was als men dat in den tegenwoordigen tijd wenscht en dat hij er menigmaal onduidelijk en overdreven door werd. Als zijn werken kan men, voor zoover mogelijk in chronologische volgorde en volgens de door den schrijver zelf aangegeven data, de volgende noemen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedurende langen tijd heeft de la Vega zich, naar hij mededeelt, terwijl hij zich verschillende beroemde Italiaansche schrijvers tot voorbeeld stelde, moeite gegeven om in zijn werken van het menschelijke tot het goddelijke en van het vroolijke tot het gewijde te geraken. Zoo ontstonden zijn ‘Ideas possibles’, schoon van materie, ernstig van onderwerp en, voor de Spaansche taal, nieuw van stijlGa naar voetnoot1). Met deze novellen beoogde de la Vega een verheven, tot dien tijd ongekende schrijfwijze te geven, die nog nooit door iemand was toegepast, doch ook door niemand behoorlijk zou kunnen worden nagebootst. Hierin moet hij zeer wel geslaagd zijn, zij het dan ook, naar Kayserling opmerktGa naar voetnoot2), dat hij zich wel eens in het duister en in het hoogdravende verliestGa naar voetnoot3). Blijkens mededeelingen van de la Vega zelf heeft hij echter nog belangrijk meer geschreven. In zijn ‘Rumbos Peligrosos’Ga naar voetnoot4) vertelt hij namelijk, dat hij vele uren aan den slaap ontroofde en veel tijd, die eigenlijk voor den handel bestemd was, aanwendde teneinde den drukker acht werken ter behandeling te kunnen geven, die door hem waren samengesteld, en wel, naar hij het uitdrukt: ‘één als schets, twee met de doodskleur en vijf die het verband legden om den ruiker te completeeren’. Hij stelde zich voor, als hij in het leven bleef en zorgen en bezigheden het hem niet beletten zouden, nog verscheidene verhandelingen te geven. Zonder van zijn toekomstplannen hoog op te willen geven, doch | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts als aanwijzing aangaande hetgeen hij beoogde te ondernemen, maakt hij gewag van een achttal boeken, die hij zich voorstelde te schrijven, waarbij hij den titel en een kort overzicht van den beoogden inhoud geeft. Hij voegt eraan toe, dat hij wat een gedeelte ervan betreft op grond van gedane beloften verplicht is ze uit te geven, terwijl andere, op grond van de vereischte beoordeeling van den inhoud door buitenstaanders, nog niet uitgegeven konden worden, daar zij verbetering behoefden. Hij deelt verder mede, dat hij de Psalmes Penitenciales van den ‘uitnemenden en nobelen Juan Francisco Loredano’ uit het Italiaansch heeft vertaald en hij spreekt de verwachting uit, dat de boetvaardige daarin de beste opwekking tot berouw, de beste aansporing tot vroomheid en een reden tot weeklagen zal vinden. In de tweehonderd brieven, die hij zegt in den loop der tijden aan verschillende vorsten en vrienden te hebben geschreven, zal men volgens hem onderwerpen aantreffen, waaraan de historicus zoowel als de politicus, de dankbare evengoed als de sombere en de ontevredene, de verliefde zoozeer als de vroolijke, de prediker, de zedeleeraar en de dichter aandacht zullen schenken. De Philosophia Moral van Graaf Don Emanuel Tesauro, eveneens volgens zeggen van de la Vega door hem uit het Italiaansch vertaald, bevat naar hij zegt een schat van geestigheden, een archief van galanterieën en tal van bijzonderheden. In La Vida de Faustina, eveneens uit het Italiaansch (echter met aanteekeningen en aanvullingen van de la Vega zelf) van Antonio Lupis, zal men, naar de la Vega's verwachting, veel scherpzinnigs vinden om zich mede te amuseeren, vele schilderingen ter verpoozing en nuttige schrifturen. In de 24 Disctrsos Academicos, door den schrijver gehouden in de Academia de los Sitibundos, geeft hij volgens zijn zeggen huwelijksdichten en lijkreden, verjaars- en geboortedichten en lofreden, terwijl hij verder vraagstukken op het gebied van politiek, godsdienst en moraal behandelt. Verder zegt hij te hebben geschreven La Vida de Josseph, waaraan hij zes maanden heeft gearbeid en dat hij naar zijn zeggen in vijf jaar niet had gelezen. Hierna noemt hij de reeds vermelde Ideas Possibles en tenslotte als achtste la Vida de Adan. Aan dit laatste had hij ten tijde van het publiceeren van al deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mededeelingen reeds een jaar gewerkt. Tachtig bladen waren er reeds van gereed gekomen. Men schijnt den inhoud van dit laatste werk ongepast gevonden te hebben; mogelijk keurde men af, dat bijbelsche stof als onderwerp was gekozen; hoe het zij, de la Vega is wegens zijn ‘Leven van Adam’ heftig aangevallen. Daniel Levi de Barrios trachtte hem troost te brengen in een sonnetGa naar voetnoot1), waarin hij duidelijk blijk geeft van zijn instemming met het gewraakte werk en de hoop uitspreekt, dat de menschen zich nog zullen moeten buigen voor Josseph's genie. Mogelijk heeft de la Vega tengevolge van de gerezen onaangenaamheden Amsterdam verlaten. Volgens Kayserling althans verhuisde hij in 1684 naar AntwerpenGa naar voetnoot2). Ook daar schijnt hij een belangrijke plaats te hebben ingenomen. Jossé Amador de los Rios gewaagt eenvoudig niet van des schrijvers Amsterdamsche loopbaan, doch noemt hem zonder meer ‘een rijk Antwerpsch koopman’Ga naar voetnoot3). Vergelijking der plaatsen en data van uitgifte zijner verschillende pennevruchten geeft te dezen opzichte mijns inziens geen betrouwbaar resultaat, daar hij, ofschoon wellicht te Antwerpen wonende, te Amsterdam kon laten drukken en omgekeerd. Zelfs is mij gebleken, dat men niet zonder meer mag aannemen, dat de plaats op het titelblad vermeld, inderdaad de plaats is waar het werk is gedrukt. In ‘Confusion de Confusiones’, volgens het boek zelf gedrukt te Amsterdam, en in ‘Discursos Academicos’, hetwelk te Antwerpen heet uitgegeven te zijn, komt namelijk dezelfde zeer merkwaardig beschadigde ‘Lettre-grise’ H voorGa naar voetnoot4), welke, naast diverse nauwkeurig overeenstemmende vignets een sterke aanwijzing is, dat men het met dergelijke gegevens niet nauw nam. Het moge een feit zijn, dat de verschillende drukkers elkanders sierletters wel eens leenden, de reis Amsterdam - Antwerpen en omgekeerd zal voor dat doel stellig niet gemaakt zijn. Buitendien werden deze uitgaven op gelijksoortig papier gedrukt, waarvan zelfs het watermerk hetzelfde isGa naar voetnoot5). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar alle waarschijnlijkheid heeft Josseph de la Vega gedurende den meesten tijd van zijn leven te Amsterdam gewoond, met meer of minder lange verblijven te Antwerpen, vanwaar zijn echtgenoote afkomstig was en waar vele harer familieleden woonden. Herhaaldelijk is hij ook te Livorno geweest, terwijl hij omstreeks 1683 eenigen tijd te Espejo, de stad zijner vaderen, heeft vertoefd. Dit laatste blijkt uit een gedicht van Don Miguel de Barrios, opgenomen in de la Vega's ‘Luchas de Ingenio y Desafios de Amor’, waarin vermeld wordt dat dit werk te Espejo door hem werd voltooid. Zijn laatste werk, voor zoover bekend, namelijk ‘Ideas Possibles’, dateert van 15 Maart 1692. Volgens de Biblioteca Española-Portugueza-Judaica en de Jewish Encyclopedia overleed Josseph de la Vega op den 13den November 1692Ga naar voetnoot1). Volgens Graetz zou hij eerst na 1703 gestorven zijnGa naar voetnoot2). Blijkens de sterfregisters der Portugeesch-Israelitische Gemeente te Amsterdam echter overleed te dier stede Joseph Penso Felix in het jaar 5453 der Hebreeuwsche tijdrekening, dat is ongeveer 1693. Hij ligt begraven op het Israelitisch kerkhof te Ouderkerk aan den Amstel. Op zijn grafzerk staatGa naar voetnoot3): Sa | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Confusion de Confusiones’ en zijn beteekenisDe beteekenis, welke het werk ‘Confusion de Confusiones’ thans heeft, is waarschijnlijk aanmerkelijk grooter dan de schrij- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ver ooit kan hebben verwacht. Immers, terwijl hij zich voorstelt zijn tijdgenooten in te lichten over den toenmaligen beurshandel in actiën, teneinde hun de goede, maar ook de ontegenzeggelijk zeer slechte zijden van dezen tak van handel voor te houden, schrijft hij het eerste belangrijke boek over het beurswezen, dat nog enkele eeuwen lang het eenige zou blijven. Hij merkt dan ook inderdaad zelf in zijn werk op, dat het het eerste is, dat deze stof behandelt. Uit den aard der zaak heeft de la Vega zijn gegevens hetzij direct aan de praktijk, hetzij aan mededeelingen van tijdgenooten ontleend, hetgeen veel tot de waarde van het boek bijdraagt. Het werk is, volgens het in de zeventiende eeuw veel voorkomend gebruik, samengesteld uit een serie samenspraken, vier in getal. Deze worden gevoerd door een wijsgeer, een koopman en een handelaar in actiën. Het is begrijpelijk, dat de schrijver elk hunner zich laat uitdrukken in de bij zijn qualiteit passende terminologie, hetgeen, vooral door de gezegden van den wijsgeer, leidt tot een zeer gezwollen, hoogdravenden stijl. Daarbij spreidt de samensteller, naast een grondige kennis van de klassieken, de mythologie en den Bijbel, echter ook een buitengewone mate van algemeene ontwikkeling ten toon. Blijkbaar was de stijl, waarin het boek is geschreven, ook ten tijde van het ontstaan, zeer bijzonder. De la Vega toch noemt zijn hoogdravende, bloemrijke schrijfwijze een vinding van zichzelf, en hij schept er behagen in er zich van te bedienen. Men vindt dan ook den eigenlijken inhoud van het boek, namelijk de beschrijving van den toenmaligen beurshandel, afgewisseld met en veelal omgeven van philosophische beschouwingen, mythologische verhalen en citaten uit de klassieken en den Bijbel. Het boek is, der gewoonte van dien tijd getrouw en zooals door de la Vega ook bij zijn andere werken werd gedaan, voorzien van een opdracht, en wel aan een der meest vooraanstaande Maranen: Duarte Nuñez da Costa. Deze was een lid van het bekende geslacht der da Costa's, die van vader op zoon gezanten van den koning van Portugal in de noordelijk gelegen landen waren, hetzij te Amsterdam, te Hamburg of te Antwerpen. Het waren lieden die, in den Portugeeschen adelstand verheven, zich met vorstelijken luister omgaven, en die, als zij zich van de eene stad naar de andere verplaatsten, vergezeld waren van een hof- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houding van zeventig en meer personen, waarbij onder meer een lijfarts. De kerkelijke naam van dezen Duarte Nuñez da Costa was Jacob Curiel. Zijn grootvader moet de in 1587 te Lissabon geboren Duarte Nuñez da Costa geweest zijn, die een tijdlang te Amsterdam heeft gewoond en later als agent van den koning van Portugal te Hamburg gevestigd was, waar hij in 1664 of 1665 overleedGa naar voetnoot1) en in zijn functie opgevolgd werd door zijn tweeden zoon Salomon Curiel. Zijn oudste zoon, Jeronimo Nuñez da Costa, in de kerkelijke gemeente bekend als Mosseh Curiel, was agent van den koning van Portugal te Amsterdam. Aan hem droeg de la Vega zijn ‘La Rosa, Panegyrico Sacro en Economio de la Divina Ley de Mosseh’ op in 1683Ga naar voetnoot2). De in ‘Confusion de Confusiones’ genoemde Duarte Nuñez da Costa is de oudste zoon van Jeronimo Nuñez da Costa. Dat hij te Amsterdam een dergelijke functie heeft bekleed als zijn vader en grootvader, is zeer onwaarschijnlijk. Hij komt op de lijst der Amsterdamsche agenten van buitenlandsche vorsten, die in het archief der meergemelde synagoge berust, niet voor. Buitendien vinden wij als gezant van koning Pedro II van Portugal voor de Vereenigde Nederlanden in het jaar 1692 vermeld Diego de Mendoza Corte Real, aan wien de la Vega zijn ‘Ideas Possibles’ opdroeg. In artikelen in the Jewish EncyclopediaGa naar voetnoot3) en van Ch. RalenbeekGa naar voetnoot4) wordt medegedeeld, dat Duarte Nuñez da Costa geruimen tijd te Antwerpen heeft gewoond, waar hij agent van den koning van Portugal was. In 1680 huwde hij met een naamgenoote zijner grootmoeder van moederszijde, namelijk met Violante Abaz, dochter van Emanuel AbazGa naar voetnoot5). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De motieven, die tot het schrijven van het werk geleid hebbenDe la Vega voert in zijn voorwoord drie motieven aan, die hem er toe hebben gebracht het boek te schrijven. Ten eerste deed hij het voor zijn eigen genoegen en als tijdpasseering, ten tweede om degenen, die er niet bij betrokken waren, een handel te beschrijven, die inderdaad nuttig en reëel is, volgens hem zelfs de reëelste en nuttigste handel die te dien tijde in Europa werd uitgeoefend. Tenslotte beoogde hij de minderwaardige praktijken te schilderen, die bij dien handel ingang hadden gevonden, eensdeels opdat men zich met de lectuur ervan zou kunnen vermaken, andersdeels opdat men ernstig gewaarschuwd zou zijn zich niet in dat labyrinth te wagen, en vooral ook om de slechte elementen aan de kaak te stellen. Als titel koos hij ‘Verwarring der Verwarringen’, naar hij zegt, omdat er geen vernuftigheid wordt uitgedacht, die niet door een andere wordt overtroefd, noch een list, waaraan men niet door een tegenlist elk effect tracht te ontnemen, zoodat men in den actiënhandel in een wereld van duisternis leeft, welke door niemand door en door begrepen wordt, terwijl geen pen in staat is haar in alle finesses te beschrijven. Dit alles zet de la Vega in zijn voorwoord uiteen. Het eerste der drie motieven, die den schrijver tot zijn arbeid brachten, kunnen wij gevoeglijk onbesproken laten. De beide andere echter zijn van groot belang. De beschreven tak van handel had namelijk reeds vele pennen in beweging gebracht, zij het ook dat de verontwaardigde schrijvers hun gemoed slechts luchtten in vlugschriften en schendblaadjes. Reeds zeer kort na het ontstaan van den actiënhandel deden zich excessen voor, die aanleiding gaven tot bijzondere beperkende maatregelen van overheidswege, of, als het zoover niet kwam, dan toch tot ernstige aansporingen daartoe. Reeds in 1609 gevoelden de bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie zich gedrongen een verzoekschrift tot de Staten van Holland en West-Friesland te richten wegens den toenemenden | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
windhandelGa naar voetnoot1) in de actiën der Compagnie, waarin zij ter kennis brachtenGa naar voetnoot2):
De minder fraaie praktijken vonden blijkbaar toen reeds toepassing. Ondanks het verschijnen van enkele geschriften tegen genoemd verzoekschrift, volgde, als eerste wettelijke maatregel, op den 27sten December 1610 het verbod actiën in de Oost-Indische Compagnie te verkoopen, die men niet bezatGa naar voetnoot4). Met de oprichting der West-Indische Compagnie, in 1621, ontstond nieuw materiaal voor den actiënhandel en men stortte zich daarop met de meest mogelijke voortvarendheid. Daar inmiddels ook ernstig tegen het oude plakkaat gezondigd was, verscheen op 15 Juli 1621 een nieuw, met verbod van windhandel in actiën in de Oost-Indische en West-Indische Compagnie beideGa naar voetnoot5). Toen ook dit zijn uitwerking miste, volgde op den derden Juni 1623 een derde, verscherpt plakkaat met dezelfde strekkingGa naar voetnoot6). Ook hierin werd er op gewezen, dat door slechte praktijken en ongepaste middelen de prijzen der actiën gedrukt werden, tot ver beneden den ten tijde van den verkoop geldenden prijs. Zooals gebruikelijk werd hieraan toegevoegd, dat dit geschiedde tot groot nadeel der Compagnieën, zoowel als van weduwen en weezen en verdere participanten in deze ondernemingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkbaar bleven deze plakkaten de gewenschte uitwerking missen, want nieuwe werden uitgevaardigd, zij het ook dat zij slechts windhandel in de actiën der West-Indische Compagnie betroffenGa naar voetnoot1). Het eerste verscheen den 20sten Mei 1624Ga naar voetnoot2), de beide andere, die zuiver herhalingen van dat van 1624 waren, dateeren van den 1sten October 1630Ga naar voetnoot3) en den 27sten Mei 1636Ga naar voetnoot4). In 1642 verscheen een geschrift, getiteld ‘Den loosen handel van de Actionisten, die dobbele partyen maecken, of actien beleenen, en de beleende panden wederom verscheyde malen verkoopen, tot uyt-suygingh en ruine des eyghenaars’Ga naar voetnoot5). Het geeft een uiteenzetting eener in toepassing gebrachte minderwaardige wijze van handelen en verder van ter beurze van Amsterdam ingevoerde slechte praktijken, welke streng veroordeeld worden en waartegen de menigte in krasse bewoordingen gewaarschuwd wordt. Met het jaar 1648, het jaar van den vrede van Westfalen, trad voor den Nederlandschen handel een periode van rust in, die den koersen der actiën ten goede kwam. Deze waren vast en bleven stijgen, zoodat voor de baissiers betrekkelijk geringe kans op succes bestond. De nog steeds van kracht zijnde plakkaten werkten bij deze geringe winstkansen remmender dan ooit, waardoor men weinig of niets ten nadeele van den actiënhandel hoort, totdat in 1672 de baissiers weder dermate actief werden, dat de de koers der actiën in de Oost-Indische Compagnie, die bij den aanvang van den oorlog 650% bedroeg, tot beneden 250% daaldeGa naar voetnoot6). Vooral in de jaren 1687 en 1688 zagen van verschillende zijden geschriften het licht, die nadere, inlichtingen verschaffen omtrent de toen in den actiënhandel heerschende gebruiken en wantoestanden. Uit 1687 dateert de brochure van Nicolaas Muys van Holy, die tot titel draagt: Middelen en motieven om het kopen en ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kopen van Oost- en West-Indische actiën, die niet getransporteert werden, mitsgaders ook die de verkooper ten dag van den verkoop niet in eigendom heeft, alsmede optie-partijen der actiën, te beswaren met een impost ten behoeve van het gemeene land en de stad Amsterdam’Ga naar voetnoot1). De schrijver voert aan, dat wie ook maar eenigermate verstand heeft van den handel in actiën in de Oost-Indische en West-Indische Compagnie, en weet op welke wijze deze bedreven wordt, er van overtuigd zal zijn, dat er geen tak van handel te bedenken is, die verderfelijker is, zoowel voor het land in het algemeen als voor de beide Compagnieën, voor den handel en voor ontelbare ingezetenen in het bijzonder. Kooplieden, die weinig of geen aandeel hebben in de Compagnieën, verkoopen namelijk op tijd groote sommen aan actiën, veelal ten bedrage van eenige tonnen gouds, terwijl zij zich niet ontzien het crediet van den staat zoowel als dat van de Compagnieën door allerlei ongepaste middelen te benadeelen, teneinde de verkochte actiën tegen lageren prijs dan dien, waartegen zij ze verkochten, te kunnen inkoopen. Zij vorschen, om hun doel te bereiken, de belangrijkste geheimen van den staat en van de beide bedoelde instellingen uit en maken daarvan ten nadeele van staat en Compagnieën, doch te eigen bate, gebruik. Verder verspreidt men valsche berichten en geruchten om de koersen te drukken. Ondanks de uitgevaardigde resoluties heeft deze handel zich sterk uitgebreid en instede van remmend op de bestaande slechte praktijken te werken, hebben de plakkaten een nadeeligen invloed gehadGa naar voetnoot2). Muys van Holy stelt voor, teneinde verbetering in den bestaanden wantoestand te brengen, dat alle kooptransacties voortaan schriftelijk zullen moeten worden aangegaan en op een bepaald kantoor, dat hij de ‘redreskamer’ zou willen noemen, geregistreerd, en wel tegen betaling eener bepaalde som gelds als belasting op deze transacties, ten bate van den staat en van de stad AmsterdamGa naar voetnoot3). Tegen dit geschrift verscheen in hetzelfde jaar een repliek onder den titel: ‘Relaes en contradictie op de motieven om het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koopen en verkoopen van O. en W.I. actiën, die niet getransporteerd worden, en optiepartijen te bezwaren met een impost, door den Heer N.M. van Holy, advocaat te Amsterdam, onwetende voorgesteld en daar en boven aangetoond, waarin waarlijk Hollands intrest en welvaren bestaande is’Ga naar voetnoot1). De schrijver van deze verhandeling was tegen de voorgestelde belasting, doch met de in den actiënhandel heerschende gebruiken kon ook hij zich niet vereenigen. Hij zegt dan ook onder meer: ‘Ik spreecke het negocieren van de gemelde actionisten niet anders voor als met discretie, en hebbe een afkeer van soodanige negotie’. In het volgend jaar, 1688, ziet een geschrift het licht: ‘De Actionisten voor en tegen gesproken’Ga naar voetnoot2) betreffende hetzelfde onderwerp, waarin het voor en tegen der voorgestelde belasting wordt overwogen, doch waaruit betrekkelijk weinig te concludeeren valt aangaande de mentaliteit der actiënhandelaars. Wel echter vindt men er een vrij uitgebreid en belangwekkend overzicht in van de te dien tijde in den actiën-handel gebruikelijke techniek. Tenslotte vindt men ook mededeelingen betreffende de handelingen der aan den actiënhandel deelnemende personen in een schotschriftGa naar voetnoot3), waarin de verschillende slechte eigenschappen van den actionist in raadselvorm geschilderd worden. Men noemt hem een groot dobbelaar, die zonder steenen ‘va-tout’ speelt, het spel, waarbij het om den geheelen inzet gaat, en die alles op den teerling zet. Hij geeft zich uit voor koopman, hoewel zijn koopmanschappen geen ruimte innemen en hij dus niet over pakhuizen beschikt. Het is een leerling, die, zoodra hij een voet in de school heeft gezet, denkt een groot meester in de kunst te zijn. Met geringe, ja geheel zonder middelen, zet hij vaak meer tonnen gouds om dan vele voorname kooplieden tezamen. Overal heeft hij zijn postillons en spionnen, waarvan de laatsten getrouwelijk meineedig zijn en hem alles verkondigen, zoo zij maar mild beloond worden of deel in den handel hebben. Hij vorscht de geheimen van den staat uit, om ze openbaar te maken wanneer en voor zoover het hem goeddunkt. Wanneer geen voor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem gunstige berichten ter beschikking staan, weet hij ze zeer goed zelf uit te denken en laat hij ze door zijn helpers, tegen eenige vergoeding, rondstrooien. Wie in andere takken van handel heeft afgedaan, wordt in dit ‘befaamde college’ nog met open armen ontvangen en vindt crediet boven verwachting. Uit het voorgaande blijkt voldoende, dat de actiënhandel een slechten naam had en dat velen dergenen, die er bij geïnteresseerd waren, zeer slecht stonden aangeschreven. Mogelijk zijn de genoemde geschriften van overdrijving niet vrij te pleiten, in zoover, dat er ook wel goede elementen bij dezen tak van handel betrokken zullen zijn geweest. Daar te Amsterdam bijna iedereen, hetzij direct, hetzij indirect, in meerdere of mindere mate aan dezen handel heeft deelgenomen, zoodat deze een geweldigen omvang had aangenomen en voor Amsterdam van het grootste belang was, is het te begrijpen, dat de la Vega, zelf koopman, die buitendien over een welversneden pen beschikte, zich opmaakte om de gezonde kern van dien handel aan te toonen, hoewel hij daarbij ten opzichte van de slechte elementen de roede niet spaarde.
De motieven, die volgens de la Vega zelf geleid hebben tot het schrijven van ‘Confusion de Confusiones’, zijn echter zeer waarschijnlijk niet de eenige geweest, die hem ertoe gebracht hebben. Immers hij schreef in het Spaansch, de taal zijner in Noord-Europa vertoevende rasgenooten, die door hun Christelijke medeburgers in het algemeen niet verstaan en dus ook niet gelezen werd. Het ligt dus voor de hand, dat hij voor een bepaalde groep menschen schreef en wel teneinde hen met een reëelen handel in kennis te brengen. Hij waarschuwde hen daarbij echter met den meesten drang voor de groote gevaren, die eraan verbonden waren, wanneer men er zich op onvoorzichtige wijze mede inliet. Te Amsterdam was een zeer groot gedeelte der Joden bij den actiënhandel betrokken, hetzij als makelaar, hetzij als zoogenaamde bijlooper (de tusschenpersoon zonder aanstelling van gemeente-wege) of als koopman in actiën. Voor velen der Amsterdamsche Sephardim was derhalve deze tak van handel een open boek, terwijl de overigen in hun naaste omgeving voldoende leering konden putten. Voor de Christenen is het boek blijkbaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet geschreven, daar de la Vega zich dan wel van het Nederlandsch zou hebben bediend. Het is derhalve zeer wel mogelijk, dat hij beoogd heeft zijn geloofsgenooten in het buitenland voor te lichten. Te Hamburg en Antwerpen waren belangrijke Joodsche kolonies gevestigd, doch zoover schrijver dezes bekend is, gewaagt de geschiedenis der techniek van den effectenhandel dier plaatsen niet van feiten, waaruit kan worden afgeleid, dat de la Vega's werk in zooverre resultaten gehad heeft, dat aldaar een handel, zooals te Amsterdam bestond, zou zijn ingevoerd. Merkwaardig is het echter, dat juist ten tijde van het verschijnen van Confusion de Confusiones steeds meer Joden zich te Londen vestigden, welke vestiging een kolonie der Amsterdamsche Joden wordt genoemdGa naar voetnoot1). Het verdient vermelding, dat zich onder de leden dier Londensche kolonie twee broeders van Josseph de la Vega bevonden, namelijk David en Raphael PensoGa naar voetnoot2). Ook is het opmerkelijk, dat juist sinds het jaar waarin het onderhavige boek het licht zag, 1688, naar Macauley mededeeltGa naar voetnoot3), de actiën te Londen den stoot gaven tot een geregelden fondsenhandel aldaar, die grootendeels in handen der Joden kwam. In dit verband zij opgemerkt, dat de termijnhandeltechniek, welke te Amsterdam ten tijde van de la Vega werd toegepast, weliswaar daar nog jaren heeft voortbestaan, doch daarna geleidelijk is weggekwijnd totdat er niets van overbleef; toen in het begin der 19de eeuw de effectenhandel weder opkwam, keerde de termijnhandel slechts in zeer geringe mate terug en wel volgens de techniek, die bij den koffie-termijnhandel gebruikelijk was en die tot op heden in zwang is geblevenGa naar voetnoot4). Te Londen echter bezigt men tot op den huidigen dag een systeem, dat sterk herinnert aan dat, hetwelk in de zeventiende eeuw te Amsterdam werd toegepast. Bedenkt men daarbij, dat de actiënhandel te Londen zeer spoedig na 1688 een belangrijken omvang had | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekregenGa naar voetnoot1) en zeer goed geregeld was, dan ligt de veronderstelling, dat men te Londen het te Amsterdam gebruikelijke systeem heeft ingevoerd, zeer voor de hand. De mogelijkheid is dan ook niet uitgesloten, dat de la Vega's Confusion de Confusiones in niet onbelangrijke mate heeft bijgedragen tot het ontstaan van den thans zoo geweldigen Londenschen termijnhandel. Wellicht heeft de schrijver nog verder strekkende bedoelingen met zijn werk gehad. Immers hij heeft de gedachte gekoesterd het in het Fransch te vertalen, waarvan hij zich slechts heeft laten weerhouden doordat het hem bij nader inzien een onmogelijkheid scheen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aan het eind der zeventiende eeuw gebruikelijke techniek van den actiënhandelDe inhoud van ‘Confusion de Confusiones’ heeft een helder licht geworpen op de toestanden, die aan het eind der zeventiende eeuw in den actiënhandel bestonden. Voor de bestudeering daarvan, zoowel als van de te dien tijde gebruikelijke techniek, is het daarom stellig als de belangrijkste bron te beschouwen. Vele schrijvers hebben de in het boek vervatte stof dan ook, soms zelfs zeer diepgaand, in hun werken behandeld. Het eerst vinden wij het genoemd bij Richard EhrenbergGa naar voetnoot2), die van enkele gedeelten een uitgebreid overzicht geeft. Men leest erover bij SayousGa naar voetnoot3), bij LeserGa naar voetnoot4) en bij Fritz SchmidtGa naar voetnoot5). Verder vindt men het aangehaald door SombartGa naar voetnoot6), terwijl door bewerker dezes een vrij ruim gebruik van den inhoud gemaakt werd bij de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samenstelling zijner studie over tijdaffaires in effecten aan de Amsterdamsche BeursGa naar voetnoot1). Otto Pringsheim bewerkte, naar in den aanvang dezer inleiding reeds werd opgemerkt, een verkorte Duitsche vertaling. De mededeelingen der genoemde schrijvers aangaande ‘Confusion de Confusiones’ getuigen algemeen van hun bijzondere waardeering voor het werk. De la Vega's afkomst en opleiding, zijn positie (zoowel maatschappelijk als wetenschappelijk), zijn dagelijksch arbeidsveld en zijn prestaties als schrijver zijn trouwens even zoovele waarborgen voor de betrouwbaarheid van den inhoud van zijn werk en dus ook voor de waarde ervan.
Zonder in deze inleiding diep op den inhoud van het werk te willen ingaan, waardoor voor den lezer het kennis nemen van de vertaling zeer veel aan bekoring zou verliezen, moge in het volgende een beknopt overzicht gegeven worden van de oorzaken en invloeden, die tot den toestand, zooals de la Vega hem beschrijft, hebben geleid. Eenerzijds vindt men in dit geschiedkundig relaas de bevestiging van verschillende beweringen van den schrijver van ‘Confusion de Confusiones’, anderzijds is het ook vast te stellen als zijn mededeelingen niet volkomen juist zouden zijn.
De Amsterdamsche Beurs, het terrein van handeling van de la Vega's werk, is reeds van zeer ouden datum, al kan zij wat den goederenhandel betreft niet tot de alleroudste gerekend worden. Daaronder behoort in de allereerste plaats de beurs van Gent genoemd te worden. Daarna kwam er een te Antwerpen en een te Lyon tot stand, terwijl in de zestiende eeuw de Londensche beurs werd opgericht. Ook te Amsterdam bestond toen reeds een belangrijk beurswezen, met een zeer druk beursverkeer, zoodat de stad reeds als beurs-centrum van den eersten rang beschouwd kon worden. Er was een uitgebreide geld- en goederenhandel. Een beursgebouw kreeg men er echter betrekkelijk laatGa naar voetnoot2). In tegenstelling met Antwerpen, dat in 1531, en Londen, dat in 1567 in het bezit van een gebouw voor de bijeenkomsten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der kooplieden kwam, zou het te Amsterdam tot 1611 duren voordat men de beschikking over een behoorlijk beursgebouw kreeg. Inmiddels waren echter door de vroedschap verschillende noodmaatregelen genomen teneinde in de bestaande behoefte zoo goed mogelijk te voorzien, tevens echter om aan bestaande hinderlijke toestanden paal en perk te stellen. Reeds in 1566 immers werden de kooplieden uit de Warmoesstraat, die zij als terrein voor hun straatbeurs hadden gekozen, verdreven en kregen zij de Nieuwe Brug, over het Damrak bij het IJ, als vergaderplaats toegewezen. Daar had men echter volstrekt geen beschutting tegen weer en wind, terwijl men in de Warmoesstraat steeds nog een schuilplaats had kunnen vinden onder de luifels der huizen. Om aan dezen misstand een eind te maken, bepaalde de vroedschap, dat bij slecht weer de Sint Olofskapel ‘tot een vergaerplaetse off beurse’ gebruikt mocht worden. Den derden Februari 1584 werd den makelaars toegestaan hun vergaderingen te houden in het ‘Kerken Cantoer’ van de Oude KerkGa naar voetnoot1). In 1611, waarschijnlijk op den eersten Augustus, had de eerste bijeenkomst in het officieele gebouw plaatsGa naar voetnoot2). Te dien tijde was de fondsenhandel te Amsterdam reeds vrij sterk ontwikkeld. Termijnhandel werd echter nog niet gedreven, hetgeen gelukkig te achten is, want aan een zeer belangrijk vereischte daarvoor, namelijk dat men van alle handelaren verwachten kan dat zij hun verplichtingen zullen nakomen, werd niet voldaan. Het heeft nog bijna driehonderd jaar geduurd, voordat dienaangaande behoorlijke eischen gesteld werden, waaruit volgt, dat ook in den door de la Vega beschreven tijd aan bedoelde voorwaarde niet is voldaan. Het mag voor die tijden een zegen geacht worden, dat de lieden, naar onze schrijver mededeelt, in het al- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeen betrouwbaar waren en hun verplichtingen, gezien de omstandigheden, merkwaardig goed nakwamen. Het is te Amsterdam, dat de effectenhandel ontstaan is en wel in de eerste jaren der zeventiende eeuwGa naar voetnoot1). Het materiaal ervoor ontstond ter gelegenheid van de oprichting der ‘Generaale Nederlandsche geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie’, die op den 20sten Maart 1602 van de Staten-Generaal octrooi voor de vaart op Oost-Indië verkreeg. De Oost-Indische Compagnie had in den aanvang van haar bestaan 64 schepen in de vaartGa naar voetnoot2), met Indië als bestemming, die alle voldoende goederen en geld aan boord hadden om de in de tropen te koopen ladingen te betalen. Neemt men daarbij in aanmerking welke sommen noodig waren voor de vestiging van kantoren en pakhuizen in Nederland, voor het bouwen en bezetten van vestigingen in Indië, voor het uitrusten en bemannen der schepen, dan is het duidelijk, dat de Oost-Indische Compagnie over zeer ruime middelen diende te beschikken. Blijkens artikel 10 van haar octrooi werd hierin door haar voorzien door aan alle ingezetenen van de Vereenigde Nederlanden toe te staan met elk willekeurig bedrag in de Compagnie deel te nemen. Mocht blijken, dat te groote animo tot deelname bestond, dan zouden de inschrijvingen boven de ƒ 30.000. - naar verhouding worden verminderd, teneinde anderen in de gelegenheid te stellen te participeerenGa naar voetnoot3). Wie als deelnemer was toegelaten, kon zijn daaruit voortvloeiende rechten, zijn ‘actie’ op de Compagnie, zooals het later heetteGa naar voetnoot4), tegen betaling eener geringe vergoeding ten name van een ander doen overschrijven, hetzij dat hij het geheele bedrag van zijn inschrijving overdroeg, hetzij dat dit slechts voor een willekeurig gedeelte geschieddeGa naar voetnoot5). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de oprichting vormden de inschrijvingen ter Kamer van Amsterdam alle vijfvouden van guldens. Zij varieerden van ƒ 50. - tot ƒ 60.000. -Ga naar voetnoot1). Alle tusschen deze twee bedragen gelegen getallen waren vertegenwoordigd. In de verschillende Kamers werd in totaal ingeschreven voor 6.424.588 gulden en 4 stuiver. Op rekening der Staten-Generaal werd in 1638 gratis ƒ 25.000. - ingeschreven als tegemoetkoming voor het in 1602 verleenen van het octrooi, zoodat het kapitaal in totaal 6.449.588 gld en 4 st. bedroeg. Voor de Kamer van Amsterdam was het bedrag 3.687.415 gld.Ga naar voetnoot2). In de te Amsterdam te boek staande actiën zou zich de grootste handel ontwikkelen. Ter Kamer van Amsterdam immers stond meer dan de helft van het geheele kapitaal ingeschreven, te Amsterdam was ook het centrum van den Nederlandschen handel, met ten dienste daarvan een regelmatig beursverkeer. Het gevolg was, dat de actiën op de verschillende Kamers zeer verschillend genoteerd werdenGa naar voetnoot3). Het is vrij zeker, dat nooit bepaalde documenten als bewijzen van inschrijving zijn uitgegeven, welke als verhandelbare stukken kunnen hebben geldenGa naar voetnoot4). De actie is steeds willekeurig van grootte gebleven, al werden in latere jarenGa naar voetnoot5) in den termijnhandel alleen actiën van ƒ 3.000. - verhandeldGa naar voetnoot6). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wenschte men een actie te doen transporteeren, dan deed men daarvan persoonlijk mededeeling ten kantore der betrokken Kamer van de Oost-Indische Compagnie. Daar moest dan door den rechthebbende en den rechtverkrijgende een formulier van overdracht geteekend worden, dat in de eerste jaren door twee bewindvoerders, later door één, werd mede-onderteekend. Dit formulier bevatte aan het slot een clausule, waarin de verkooper verklaarde de koopsom te hebben ontvangen. Dit diende door hem onderteekend te worden, daar anders de kooper nooit zijn recht zou kunnen uitoefenen, ook al had hij betaald. Dit voorschrift hield verband met een plakkaat der Staten-Generaalvan 27 Februari 1610Ga naar voetnoot1), volgens hetwelk de verkooper ‘recht van hypoteecque’ behield totdat hij van de toegezegde koopsom ‘vernoecht ende betaelt’ zou zijn. Om moeilijkheden tusschen de contractanten en de compagnie te voorkomen was bij resolutie der Kamer van Amsterdam d.d. 17 Juni 1613 het teekenen eener verklaring dienaangaande verplichtend gesteld. Enkele dagen na de sluiting der inschrijving, voordat nog eenige storting had plaats gehad, vond reeds een zoo levendige handel in de actiën plaats, dat deze tot 14 à 15% boven pari stegenGa naar voetnoot2). Zij bleven zich voorloopig in een voortdurende belangstelling verheugen; in 1607 was de koers reeds 200%. Toen echter kwam er plotseling een eind aan dezen voorspoed der actie-houders, doordat de handelingen van een baisse-consortium zich zeer gevoelig openbaarden. Eenige der oprichters der Oost-Indische Compagnie, lieden van Romaansche afkomst, waaronder de bekende de Moucheron en Le Maire, hadden de Oost-Indische Compagnie verlaten en met steun van Hendrik IV van Frankrijk daar een soortgelijke onderneming opgericht. Zij brachten groote posten actiën in de Oost-Indische Compagnie aan de markt en gingen den koers verder drukken door middel van belangrijke blanco-verkoopenGa naar voetnoot3). Bovendien verspreidden zij ongunstige be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
richten aangaande de Oost-Indische CompagnieGa naar voetnoot1). Het gevolg hiervan was, dat een koersdaling intrad. In 1608 noteerden de actiën slechts 130%. Van deze jaren dateert dus de windhandel in effecten, zoowel als de tijdhandel daarin. Den 27sten Februari 1610 verscheen, zooals reeds gezegd, het eerste plakkaat waarbij windhandel in actiën verboden werdGa naar voetnoot2). De Compagnie heeft blijkbaar geen bezwaar gehad tegen het aangaan van reëele koopen op tijd. Zij verleende althans haar bemiddeling hierbij in zoover, dat zij een ‘reeckening des tijds’ opende voor de betrokken personen (blijkens de resolutie der Kamer van Amsterdam d.d. 17 Juni 1613), wanneer een actie werd verkocht te ‘leveren’ op een in de toekomst liggenden datum, waardoor de toestand ontstond, dat tijdelijk noch de kooper, noch de verkooper over de actie kon beschikken. Vond dan tenslotte betaling plaats en werd dientengevolge de laatste clausule van het formulier van overdracht door den verkooper onderteekend, dan had overboeking plaats van de voornoemde tijdrekening naar de betrokken contante rekening. Al heeft wel eenige handel in andere dergelijke waarden bestaanGa naar voetnoot3), de actiën op de Oost-Indische Compagnie bleven het voornaamste voorwerp van den effectenhandel, totdat in het jaar 1621 de ‘Generale Compagnie op de West-Indiën’ tot stand kwam. Hierdoor werd het bestaande handelsmateriaal belangrijk uitgebreid. Van het totale bedrag der inschrijvingen ad 7.108.161 gld. en 10 st. ressorteerde 2.846.582 gld. onder de Kamer van AmsterdamGa naar voetnoot4. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor dit fonds was zulk een belangstelling van den kant van beleggers en handelaars, dat, evenals bij de Oost-Indische Compagnie het geval was geweest, een zeer levendige handel per verschijnen ontstond. De levering geschiedde op langen termijn. De Staten-Generaal achtten dit, blijkens hun plakkaat van 15 Juli 1621Ga naar voetnoot1), ‘tot verachteringe, contramineGa naar voetnoot2) ende verhinderinge van den goeden ende spoedige aanvanck, voortganck ende uytvoeringe van dit zoo dienstich, hoochnoodich ende dezen ganschen lande vorderlijck werck....’ en verboden den windhandel ten tweeden male, thans in de actiën op de Oost-Indische en de West-Indische Compagnie beide, op straffe van ongeldigheid der overeenkomst en het betalen eener boete ten bedrage van een vierde van den koopprijs. Meer dergelijke plakkaten zijn uitgevaardigdGa naar voetnoot3), doch het kwaad bleek, althans van 1624 tot 1636, niet te keeren. Ondanks strenge voorschriften, nietigverklaring der contracten, zware boeten en inkorting van den termijn van overschrijving, bleef de windhandel weligtieren. De laatste der hier bedoelde plakkaten bespreken speciaal de aandeelen in de West-Indische Compagnie. Hun positie was zwakker dan die van de aandeelen Oost-Indische Compagnie, zoodat de contramineurs er een gemakkelijke prooi aan hadden. Eerst geruimen tijd later, op 16 September 1677Ga naar voetnoot4), werd weder een plakkaat van dezelfde strekking uitgevaardigd, doch daarin werden alleen de actiën op de Oost-Indische Compagnie in bescherming genomen. Waarschijnlijk was dit een gevolg van de reorganisatie der West-Indische Compagnie, die kort daarvóór had plaats gevonden. Het is immers zeer wel mogelijk, dat de koers der nieuwe actiën op laatstgenoemde onderneming moeilijker te drukken was, dan die der bestaande ac- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tiën op de Oost-Indische Compagnie en als regel werpt, als gezegd, de contramine zich op het zwakste fondsGa naar voetnoot1).
Over het beleenen van actiën vindt men de eerste stellige mededeelingen in het geschrift, dat in 1642 het licht zag, getiteld: ‘Den loosen handel van de Actionisten, die dobbele partyen maecken, of actien beleenen, en de beleende panden wederom verscheyde malen verkoopen, tot uyt-suygingh en ruine des eyghenaars’ (Knuttel, no. 4890). Er blijkt uit, dat met den term ‘beleende actiën’ die participaties bedoeld werden, die wel verkocht waren, doch eerst later betaald zouden worden en diensvolgens nog niet op rekening van den kooper waren overgedragen. Beleende partijen stonden in de boeken der Oost-Indische Compagnie op de reeds genoemde rekening van tijd geboekt. Het opnemen van geld op grond van den eigendom der actiën wordt hier niet bedoeld.
Met den Vrede van Westfalen, in 1648, trad ook voor den effectenhandel, die in 1647 nog uitermate levendig was geweest, een periode van rust in. Tot het rampspoedige jaar 1672 toe hoort men niet van excessen. Men mag dus aannemen, dat de Amsterdamsche actiënhandel in den tusschentijd een kalm verloop heeft gehad, daar anders uit verordeningen of geschriften het tegendeel wel gebleken zou zijn. Waren vóór 1672 de actiën reeds internationaal, in dat jaar werden de Nederlandsche staats-obligatiën dat eveneensGa naar voetnoot2). Te Amsterdam werden zij, naast de actiën, het voorwerp van een uiterst drukken handel. In deze obligatiën is, naar in ‘De Koopman’ wordt medegedeeld, nooit windhandel gedrevenGa naar voetnoot3). De actiën op de Compagnieën echter waren weder het geliefkoosde materiaal voor de baissiers. De koers daalde in genoemd jaar van 650% tot 250%Ga naar voetnoot4). Het was vijftien jaar later, in 1687, dat de praktijken van den fondsenhandel in zulke mate de perken te buiten gingen, dat de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdamsche advocaat Nicolaas Muys van Holy naar de pen greep, teneinde te trachten verbetering in de heerschende toestanden te doen brengenGa naar voetnoot1). Uit zijn geschrift blijkt, dat er beroeps-actionisten warenGa naar voetnoot2), die er een studie van maakten de geheimen van staat en compagnie uit te vorschenGa naar voetnoot3). Muys van Holy wenscht onder meer, dat de transacties in actiën op de Oost- en West-Indische Compagnie, waarbij geen transport plaats heeft, de blanco-verkoopen en de optie-partijen met een belasting bezwaard zullen worden. De schrijver gewaagt ook van de geheel fictieve zoogenaamde ducatons-actiën, waarin, volgens de mededeelingen van de la Vega, een geweldige handel moet hebben bestaan. De optie-partijen werden door Muys van Holy zonder meer ‘schadelijk’ genoemd. De la Vega is milder in zijn oordeel, naar uit den aanhef van zijn voorwoord blijkt. Voorts wordt in het geschrift van Muys van Holy medegedeeld, dat in 1687 alleen belangrijke handel plaats vond in actiën op de Oost- en West-Indische Compagnie, dat inderdaad de handel vaste eenheden van 500 pond vlaams voor die op de Oost-Indische en van 1000 pond vlaams voor die op de West-Indische Compagnie heeft doen ontstaan, waarnaast echter ook actiën van kleiner nominaal bedrag verhandeld werden en dat door tusschenkomst der makelaars beleeningen werden gesloten. Verder wordt het voorstel gedaan, om elke mondeling of schriftelijk aangegane ‘prolongatie’ te doen gelden als een nieuwe transactie en dienovereenkomstig belastbaar te maken. Veel twistgeschrijf was het gevolg van de pogingen van Muys van Holy. In een der vlugschriften, die als antwoord erop het licht zagen, zegt de schrijver, dat hij het slechts met het noodige voorbehoud voor den actienhandel opneemt, daar hij er een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afkeer van heeftGa naar voetnoot1). In een tweede geschriftGa naar voetnoot2) wordt een beschrijving gegeven van die transacties, die voornamelijk gesloten werden, te weten vaste koopen en optie-partijen. Men kende als vaste koopen contante transacties en koopen op een, twee, drie, vier of meer maanden. Men kocht bijvoorbeeld à contant en verkocht, teneinde zijn geld rente-gevend te maken, op langeren termijn. Ook kocht men wel een partij actiën, sloot er bij een ander een beleening op, en verkocht ze, ofschoon ze beleend waren, op tijd aan een derde. Wat de optie-partijen betreft deelt de schrijver mede, dat men, als men actiën op zijn naam had staan, of als men er had gekocht, terwijl ze nog niet waren getransporteerd, of wel als men er bij anderen beleend had, uit vrees voor verliezen die zouden kunnen voortspruiten uit een mogelijke koersdaling, door het betalen eener premie het recht kocht, om desgewenscht op een van te voren vastgesteld tijdstip tegen een van te voren vastgestelden prijs een zekere hoeveelheid actiën aan den ontvanger der premie te leverenGa naar voetnoot3). Ook betaalde men wel een premie, teneinde het recht te bedingen, zich op zeker tijdstip een bepaalde hoeveelheid actiën tegen een van te voren vastgestelden prijs te doen leveren indien men dat wenschteGa naar voetnoot4). De samensteller van het geschrift motiveert deze transactie nogal merkwaardig. Volgens hem is het motief ervan gewoonlijk, dat men een partij actiën heeft gekocht en ook weder verkocht, en dat men nu uit vrees, dat de verkooper niet behoorlijk zijn verplichting tot levering zal nakomen, nog bovendien de bedoelde optie sluit. De schrijver achtte de bewering van Muys van Holy, als zouden de opties ‘schadelijk en vuil’ zijn, onjuist. Hij achtte een dergelijke transactie een soort verzekering van den prijs der actiën, terwijl zij diende ter beperking van mogelijk te lijden schade. In hetzelfde geschrift kiest een tweede auteur de partij van Muys van Holy en deelt mede, dat het wel voorkwam dat op laatstgenoemde gronden opties gesloten werden, doch dat ook veelal premies gegeven werden alleen om van voordeelige koers- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fluctuaties te profiteeren en tegelijkertijd van een ongunstig koersverloop geen nadeel te ondervinden. Men nam premies in ontvangst om desgewenscht te leveren zonder dat men actiën bezat. De kooper verkocht ze aan derden, deze aan een vierden, en zoo voort. Aan geen der transacties in dezen keten lag dus werkelijk actiën-bezit ten grondslag. Het eind van den pennestrijd was, dat, zij het niet door den staat, dan toch door de gemeente Amsterdam, een belasting als door Muys van Holy voorgesteld, ingevoerd is, en wel bij keur van 31 Januari 1689Ga naar voetnoot1). Dit was de eerste beursbelasting.
Naast de hier gegeven korte historische uiteenzetting, die kan dienen ter verduidelijking van en als contrôle op verschillende geschiedkundige beweringen van de la Vega, is het niet ondienstig tot juist begrip van de in het jaar 1688 in den actiënhandel gebruikelijke transacties, een overzicht te geven van de verschillende soorten van overeenkomsten, die in het algemeen op de verschillende effectenbeurzen worden aangegaan. De soorten transacties, die ter beurze van Amsterdam ingang hadden gevonden, worden namelijk tegenwoordig nog gesloten. Een eenigszins volledig overzicht der in lateren tijd gebruikelijke transacties zij dus hierna gegeven, opdat, waar noodig, daarnaar zal kunnen worden verwezen. In den effectenhandel onderscheidt men twee belangrijke groepen van overeenkomsten, namelijk die der vaste koopen, waarbij levering der stukken zoowel als betaling der koopsom stellig moet plaats hebben, naast die der transacties, waarbij niet alleen geen levering geschiedt, doch waarbij meestal ook geen geldelijke verrekening behoeft plaats te vinden. De eerste groep is die der vaste koopen, de tweede die der premie-affaires. Een tweede indeeling in twee hoofdgroepen is die in contante affaires eenerzijds en tijdaffaires anderzijds. Deze tijdaffaires zijn in het algemeen termijnaffaires. Tijdaffaires toch zijn de overeenkomsten van koop en verkoop, waarbij de kooper zich verplicht op een bepaalden datum een zekere hoeveelheid goederen of andere waarden tegen de in de overeenkomst vastgestelden prijs te ontvangen en de koopsom te betalen, terwijl de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkooper zich verbindt bedoelde goederen op dien dag tegen den in de overeenkomst genoemden prijs te zullen leveren. Indien de beide contracteerende partijen een afwikkelingsdatum vaststellen, welke volkomen onafhankelijk is van elke beursregeling, dan zal op den vervaldag van het contract afwikkeling moeten plaats vinden en wel door levering eenerzijds, in ontvangstname en betaling anderzijds. Waar meerdere personen eenzelfde artikel van gelijke kwaliteit verhandelen heeft men de mogelijkheid van vereenvoudiging in de afwikkeling der diverse contracten geopend door alle transacties per eenzelfden vervaldatum, per eenzelfden ‘termijn’ dus, aan te gaan. Meerdere personen moeten dus zeker kwantum van een bepaalde goederensoort leveren, anderen een zekere hoeveelheid ontvangen. Men kan het van hand tot hand gaan der goederen dus grootendeels ondervangen door slechts bepaalde hoeveelheden of veelvouden daarvan te verhandelen, terwijl men het onderling afdragen van belangrijke geldsommen grootendeels kan ontgaan, door onderling slechts de verschillen te vereffenen, die bestaan tusschen den prijs waarvoor de koopovereenkomst is aangegaan en dien, welke op den dag der afwikkeling geldt. Dat een dergelijke handel streng gereglementeerd moet zijn en dat men aangaande de soliditeit der handelaars, die er zich mede bezig houden, zekere eischen dient te stellen, behoeft geen betoog. De hier bedoelde transacties, die alle onder de bescherming van bepaalde maatregelen betreffende soliditeit en op de basis eener goede en streng toegepaste reglementeering met vrucht kunnen worden aangegaan, zijn ‘termijnaffaires’. De tak van handel, waarvan zij het voorwerp uitmaken, is de termijnhandel. Wil termijnhandel in een artikel mogelijk zijn, dan moet aan de volgende vereischten worden voldaan:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te Amsterdam had en heeft nog de liquidatie plaats door tusschenkomst van eenige makelaars, die ‘rescontranten’ genoemd worden. Daar de la Vega o.a. den handel in de ducaton-actiën beschrijft en daarbij van een zekeren afrekeningskoers gewag maakt, zij medegedeeld, dat daartoe, althans in latere jaren, door de rescontranten van een zoogenaamden ‘passagekoers’ gebruik gemaakt werd. De geldelijke afrekening zou immers zeer bezwaarlijk geweest zijn indien ieder, die fondsen zoowel gekocht als verkocht had, de totale verhandelde geldbedragen had moeten in ontvangst nemen en ook weder uitbetalen. Men heeft daarom het van hand tot hand gaan van geld tot zeer geringe sommen gereduceerd door aldus een hulpkoers aan te nemen en alleen de verschillen tusschen deze en de koersen waartegen inderdaad verhandeld is te vereffenen. De stukken, die geleverd moesten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordenGa naar voetnoot1), werden in ontvangst genomen tegen betaling op basis van dezen fictieven koers. Verder werd door wie hooger had gekocht of lager had verkocht dan tegen den passagekoers, het verschil van zijn koopprijs met de fictieve waarde (op grond van den passagekoers bepaald) aan zijn medecontractant uitbetaaldGa naar voetnoot2). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de termijnaffaires namen, naar reeds gebleken is, aan het eind der zeventiende eeuw de hiervoor genoemde premieaffaires een zeer belangrijke plaats in. Bij deze transacties koopt men door het betalen van zeker bedrag (de premie) het recht op zekeren datum (ook wel op of voor dien datum) een aangegeven hoeveelheid, mogelijk ook een bepaald veelvoud daarvan, van zekere goederensoort van bepaalde kwaliteit tegen een overeengekomen prijs aan zijn mede-contractant te leveren, of wel het recht bedoelde hoeveelheid goederen door de wederpartij op de vermelde voorwaarden aan zich te doen leveren. Mogelijk zelfs behoudt men zich de keus voor één van beide te doen, dus zelf te leveren of zich te laten leveren op de overigens in het contract vastgestelde condities. In de eerste twee dier gevallen en bij bepaalde transacties in het derde geval kan men van zijn recht afstand doen en dus niet leveren of doen leveren. De betaalde premie vervalt in elk geval aan de wederpartij, hetzij dat ze vooruit betaald is of nog betaald zal moeten worden. Ter beoordeeling van de door de la Vega beschreven techniek is het van belang een schematisch overzicht te geven van de verschillende in den effectenhandel in het algemeen voorkomende transacties, althans voor zoover verband te brengen is tusschen deze en die welke door de la Vega worden genoemd. Gaat men daarbij uit van de eerstgegeven indeeling, dan kan men de volgende groepeering maken:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkens de mededeelingen van de la Vega kende men te Amsterdam naast de termijn-affaires ook de contante transacties. De contante affaires werden gevormd door de overeenkomsten ‘op overschrijving’, zooals men ze te dien tijde noemde. Nadat de transactie was afgesloten liet de verkooper de actiën ten kantore der compagnie overschrijven ten name van den kooper. Werden de actiën niet terstond betaald, doch werd een beleening gesloten, dan kwamen ze ten name van dengene te staan, die in den vorm der beleeningssom een gedeelte der voor de betaling vereischte gelden verstrekte. Het transporteeren der actiën kon in het algemeen dagelijks geschieden. Ten minste wat de Oost-Indische Compagnie betreft blijkt dit uit haar transportboekenGa naar voetnoot1) en haar groot-kapitaalboekenGa naar voetnoot2). Alleen tijdens het opmaken der balans en het afsluiten der kapitaalboeken, dat is gedurende slechts enkele dagen per jaar, was de gelegenheid tot transporteeren niet opengesteld.Ga naar voetnoot3) De mogelijkheid was dus geopend aan de overeenkomsten, waaraan een contante transactie ten grondslag lag, onverwijld uitvoering te geven. De toen gebruikelijke termijn-affaires kunnen in twee groepen worden onderscheiden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De transacties der tweede groep, die der premie-affaires, zijn onder te verdeelen in:
Voor het overige zij naar het werk zelf en de daaraan toegevoegde noten verwezen.
Ten slotte rest nog de taak dank te zeggen aan degenen, die steun verleenden bij het verzamelen der gegevens voor deze inleiding en voor de toelichtende noten bij de vertaling van de la Vega's werk. Dit geldt onder anderen den heer Prof. Mr. N.W. Posthumus, en de verschillende personen, die leidende functies bekleeden bij het Algemeen Rijksarchief, bij de archieven van de gemeente Amsterdam en de Portugeesch-Israelitische Gemeente aldaar, bij de bibliotheek der Synagoge van laatstgenoemde gemeente en van de Biblioteca Rosentaliana, eveneens te Amsterdam. In het bijzonder moge hier een woord van grooten dank aan Prof. Dr. W.E.J. Kuiper te Amsterdam gebracht worden, die zoo bereidwillig was het tijdroovende werk op zich te nemen bij de klassieke schrijvers de vindplaatsen van de vele citaten, die in de la Vega's werk voorkomen, op te sporen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48-49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gegevens omtrent de kinderen van Isaac PensoGa naar voetnoot1)Wat oningevuld is gelaten is onbekend gebleven.
|
|