| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
Waarom 't met de opvoeding van Frans niet zóó goed vlotte, als jufvrouw Rol wel verwacht had.
Jufvrouw Rol had een te goeden blik op het terrein der opvoedkunde om niet weldra op te merken, dat er een groot verschil van karakter bestond tusschen Frans en Marietje. De kleine Frans was, zooals zij 't noemde ‘koppig’, terwijl zijn zusje meer meegaand en veel gemakkelijker te leiden was. Als zij Frans iets beval 't welk het kind niet aanstond, kostte het hem moeite om te gehoorzamen en zelden kwam hij van zelf tot haar als hij 't een of ander te vragen had. Hij gebruikte dan de tusschenkomst van zijn zusje, dat spoedig door de gewoonte haar eersten afkeer overwonnen had en veel aanleg toonde om de vleierij te leeren aanwenden waar de kracht te kort schoot.
Jufvrouw Rol, die bij al hare opvoedkundige bekwaamheid niet zooveel aan psychologie had gedaan als gij en ik, schreef dit verschil in karakter toe aan den invloed van den vader en de moeder der kinderen. Zij had meneer Holster nooit gekend, maar de moeder was, nadat jufvrouw Rol haar eigenhandig de oogen gesloten en meneer Melder alle ‘achterstallen’ behoorlijk betaald had, een ‘allerliefst, zacht mensch’ geworden. Daar nu Marietje op haar moeder geleek, moest Frans op zijn vader lijken,
| |
| |
en daar de zachtheid van mevrouw Holster de bron van die van haar dochtertje moest wezen, werd meneer Holster voor een trotsch, hooghartig man uitgemaakt. Baas Rol zei, dat hij tusschen die redeneering geen strootje steken kon.
't Kwam bij jufvrouw Rol niet op, dat de ware oorzaak van het verschijnsel zeer eenvoudig in 't verschil van leeftijd der kinderen gelegen was, dat de indrukken van vroeger bij Frans levendiger en langduriger moesten wezen dan bij zijn zusje. De goede vrouw had er geen begrip van, dat die zieke, stervende jufvrouw, die geen methode gevolgd had, die de kinderen had willen grootbrengen met kussen en liefkoozingen, nog na haar dood den toon bleef geven in 't hart van haar oudsten, die zijne lieve moeder elken nacht in zijne droomen zag, en elken morgen op 't punt was zijn eersten weg naar haar bed te nemen, tot hij, wakker geworden, door de vrees voor de jufvrouw weer teruggedreven werd.
Jufvrouw Rol. die, zooals haar man verzekerde, alles zag, had een heele boel dingen niet gezien, die haar bij de verklaring van Fransje's koppigheid zeer goed te pas hadden kunnen komen. Op den morgen waarop de lijkkist door twee onhandige en oneerbiedige dragers met moeite van de smalle trap gesold was, had de kleine Frans van de jufvrouw een buitengewone vermaning gehad om met bijzondere aandacht naar den gelen leeuw en 't groene paard in zijn twee cents prentenboekje te blijven kijken. De jufvrouw vond 't beter dat de kinderen niet zagen hoe hunne moeder over de toonbank en het groote vat met bruine boonen getild moest worden en dat er een wagen met zwart, verlept laken voor de deur stond, waarachter meneer Melder en Jansen in een huurkoets wachtten. Zij had daarom de gordijntjes van de achterkamer dicht geschoven en de lamp opgestoken, eene taktiek, waarop ze niet weinig trotsch was.
Fransje had zich aan al die beschikkingen zonder ver- | |
| |
zet onderworpen. 't Kind keek naar 't groene paard alsof hij diep getroffen was door de schoonheid der vormen en 't natuurlijke der kleur en vervolgens ook naar den geelen leeuw met dezelfde schijnbare aandacht; maar 't zag niets van dezen koning van 't woud of den beheerscher der frissche weiden. Door een eigenaardig instinct 'twelk reeds menig en zielkundigen door zijne kracht en nauwkeurigheid aan 't twijfelen heeft gebracht, omdat de hoogere aandoeningen van het hart zich daarbij schijnen te paren aan de onwillekeurige bewegingen der zinnelijke natuur, zag de knaap alles wat er met de lijkkist gebeurde zoogoed of hij er bij was. Hij hoorde op de trap den onzekeren en ongelijken tred der beide dragers; hij hoorde de kist heenschuiven over de scherpe kanten, nu en dan stooten tegen den muur, waar zij een doffen klank te voorschijn bracht, die pijn deed aan zijn hartje. Den geheelen nacht daarop hoorde hij datzelfde zagen en schuren in zijn droom of schrikte wakker van een gebons, dat zeker van de lijkkist moest komen, die nog weder door de onhandigheid der dragers tegen den muur gestooten werd. Eenmaal zelfs moest baas Rol een dreigend gebrom laten hooren, omdat 't kind hem stoorde in zijn slaap door een klagenden schreeuw, die den man door de ziel zou gesneden hebben, als hij klaar wakker geweest was en had kunnen vergeten dat zijne vrouw naast hem lag.
Ware jufvrouw Rol niet zoo ingenomen geweest met haar opvoedkundigen tact, dan zou 't haar ook getroffen hebben, dat Fransje zoo dikwijls uren lang op de onderste trede van diezelfde trap zat, wanneer zij hem zocht. 't Kind durfde nooit naar boven klimmen. Hij gevoelde dat dit streng gestraft zou worden, maar hij keek telkens opwaarts in de donkere ruimte, waarachter de deur naar moeders kamertje wezen moest, en verbeeldde zich een vriendelijk welbekend gelaat te zien, dat hem toeknikte, dat tegen hem glimlachte. Als hij de oogen dicht deed, dan kon hij zich zelfs voorstellen dat heel zacht een lichte
| |
| |
tred de trappen deed trillen, een zoete adem langs zijne wangen gleed en er een kus op zijn oogleden gedrukt werd, tot hij ze eensklaps opende, opgeschrikt door 't belletje van de winkeldeur of de stem van baas Rol, die aan een klant vertelde, hoe zijne vrouw steeds grooter en grooter werd in zijne oogen en de harten hunner pleegkinderen reeds geheel gewonnen had.
Nog was er iets dat aan de aandacht van jufvrouw Rol ontsnapte. 't Was de eigenaardige houding die Frans sedert zij beiden weezen werden, jegens zijn zusje had aangenomen. Alsof de knaap gevoelde dat hij nu haar eenige beschermer was, drong hij zich tegen haar aan, kon hij uren lang met haar handje in 't zijne zitten te kijken naar een onbepaald punt in de ruimte tot zij tegen hem aan in slaap gevallen was. Hij scheen te meenen dat hij haar iets gewichtigs vertellen moest, waarvoor hij nooit woorden kon vinden, dat met elken dag nevelachtiger en onduidelijker werd en eindelijk zoover teruggedrongen was, dat hij er geen naam meer aan kon geven.
Ook merkte de pleegmoeder niet, wat ieder oppervlakkige toeschouwer zou gezien hebben, dat Frans hoe langer hoe meer schuw voor haar werd, des te schuwer naarmate zij aan haar grove, onmuzikale stem iets liefelijks en vriendelijks trachtte te geven. Bijwijlen kon de jongen een rilling niet onderdrukken als zij hem uit de bedstee tilde of zich gereed maakte om hem op hare manier te reinigen.
Jufvrouw Rol noemde om een en ander Frans een wonderlijk en norsch kind, aan wien zij dagelijks verloor, terwijl zij, zoo als ik zei, Marietje voor heel lief en gezeggelijk verklaarde. Zij beklaagde zich dikwijls tegen Jansen dat al hare gaven en talenten aan den kleinen weerbarstigen knaap waren verkwist.
En toch was er tegen hare methode niets in te brengen! Ziehier een paar der voornaamste artikelen. ‘Daar
| |
| |
't verleden voor de kinderen niets dan treurigheid geweest is, vermijd ik steeds’, zei ze op zekeren avond tot Jansen, ‘wat de herinnering aan hunne moeder bij hen kan opwekken. Ik heb alles wat ze van haar gekregen hebben weggestopt.’
Ofschoon Jansen bij deze mededeeling een gevoel kreeg, als of iemand hem in zijn hart kneep, had hij tegen het beginsel in 't algemeen om bij kinderen geene droevige herinneringen op te wekken, niets in te brengen.
‘Toen Fransje gisteren middag naar boven wou sluipen heb ik hem gezegd, dat er een groot, leelijk monster op 't portaal lag.’
‘Van morgen zat hij zijn zusje te vertellen dat hun moeder in den hemel was, want dat ze hem gezeid had, dat ze daar naar toeging. Ik heb hem streng verboden haar zulke gekheden in 't hoofd te halen. Hoe eer ze van al die herinneringen af zijn, hoe gelukkiger voor de kinderen zelve. We kunnen immers met de dooden niet huizen en ze krijgen hunne moeder toch niet terug.’
't Verpletterende van de beide laatste waarheden, die in de mindere standen als leenspreuken gelden, was boven bedenking verheven.
‘Ik weet aan mij zelf, hoe goed 't is, als men kinderen niet te week opvoedt’ (Jufvrouw Rol vond 't bewaren van de herinneringen aan eene gestorven moeder week). ‘Mijne grootmoeder door wie ik groot gebracht ben, was eene vrouw van den ouden stempel en ik houd mij maar aan 't geen ik van haar geleerd heb. Daar heb ik mij altijd goed bij bevonden. De menschen maken de kinderen tegenwoordig zóó, dat ze later nergens tegen kunnen. Met mooie praatjes denken ze 't te winnen, maar ik voor mij verkies, als het moet, liever de stok dan al die lievigheden. Frans! zei ik nog voor een paar dagen, als je niet goedschiks wilt, dan zal je kwaadschiks moeten willen. Zoolang je een gehoorzame, gezeggelijke jongen bent zal je geen
| |
| |
kwaad woord hooren, maar als je stout bent zal Fransje merken met wie hij te doen heeft.’
‘En heeft hij daarnaar geluisterd?’ vroeg Jansen, die zich onmachtig gevoelde om de theorie op zich zelve te beoordeelen en daarom zijne opinie wilde richten naar 't effect.
‘Zoo als ik zei, heb ik met Frans nog veel moeite. Er zit een kwade, ongezeggelijke aard in. Maar ik weet, de mensch is van natuur boos, en dat moet er uit met buigen of barsten.’
Daar dit voor zijn kleine vriendje niet veel goeds beloofde, zei Jansen, dat jufvrouw Rol misschien meer met zachtheid dan met geweld zou gedaan krijgen. Tot zijn schrik bemerkte hij dat dit olie in 't vuur was.
‘Met zachtheid?’ vroeg de edele vrouw. ‘Met zachtheid? Wat wil u met zachtheid doen, wanneer geen dreigen of straffen iets helpt?’.... Ja, daarover had Jansen nooit gedacht.
‘De zachtheid is goed als de strengheid geholpen heeft,’ vervolgde jufvrouw Rol triomfantelijk. ‘Ik geloof dat er op die manier niet veel van uwe kinderen terecht zou komen, als u met zachtheid beginnen woudt. Mijn leer is eerst de wet en dan de genade, zooals mijn grootmoeder altijd zei. Dat heeft God de Heer ook zoo gedaan.’
Daar Jansen een slecht theoloog was, en niet ontkennen kon dat 't Oude Testament vroeger was gekomen dan 't Nieuwe, kon hij hiertegen niet veel inleggen. Hem kwamen wel eene menigte bedenkingen voor den geest, maar men raakt zijn Catechismus al licht wat kwijt, wanneer men elken dag een uur of tien op een kantoor zit.
Jufvrouw Rol, die dit bemerkte en graag hare theoriën uiteen zette, ging dus voort en stalde haar geheele magazijn van paedagogiek voor den gast uit.
't Werd Jansen bij die gelegenheid maar al te duidelijk, dat hij zelf schromelijk lichtvaardig met de opvoeding zijner eigen kinderen had omgesprongen, want over al de
| |
| |
hulpmiddelen der opvoeding, die eene zoo eenvoudige burgervrouw als jufvrouw Rol bij honderden voorhanden had, had hij, Jansen (de man moest 't zich zelven met schaamte bekennen) nooit gedacht zelfs.
Die hulpmiddelen, waarvan de jufvrouw zich blijkbaar veel beloofde, waren vooreerst, zoo als gij zult bemerkt hebben, aan het gebied der verschrikkingen ontleend. 't Vreeselijkste was jufvrouw Rol niet te vreeselijk. Zij scheen van oordeel, dat men een kind niet genoeg bang kan maken. Waar maar een hoek of een gat in huis was, werd een spook, een bietebauw of dergelijk monster ingestopt. Zoowel de hemel als de hel moest zijn contingent leveren. Geen vergrijp zoo nietig of 't werd in verband gebracht met de booze geesten in de lucht.
Als Frans of Marietje niet zoodra ze in bed gelegd waren sliepen, werd een duivel of zwarte man opgeroepen om hen mee te nemen, zoodat de kinderen angstig onder de dekens kropen en in hunne verbeelding twee vurige oogen meenden te zien, die ook in hunne droomen op hen gevestigd bleven. Zelfs de liefelijke figuur van den Hemelschen Vader, die andere kinderen aantrekt als de type van al wat vriendelijk, welwillend en toegevend is, werd onder de handen van jufvrouw Rol tot een bullebak, voor wien de kleinen rilden en beefden. Overeenkomstig de theologische begrippen, waarmee zij zelve zich dagelijks voedde, werd deze beschermer en behoeder van de kinderwereld een soort van ouderwetsche schoolmonarch, die met plak en rotting rondging en niet recht tevreden was als hij niet nu en dan een paar van de kleinen op de vingers kon tikken of over de knie leggen. 't Had allen schijn dat jufvrouw Rol, als ze zich een gesneden beeld Gods had moeten maken, een dergelijk zou hebben gebeiteld.
Behalve de vrees vereerde deze opvoedkundige verder de diplomatiek van het ‘verdeel en heersch’. Zonder 't te weten volgde zij in dat opzicht de breede heerbaan
| |
| |
indertijd met zooveel vrucht door de Romeinen betreden, toen deze de volken van Germanje en Gallië aan zich onderwierpen en later op hun voetspoor bewandeld door alle koningen en ministers wien 't onverschillig is of zij bemind worden, als ze maar zeker zijn dat geen boer of burger zich roeren durft. Wanneer jufvrouw Rol Fransje op 't een of ander betrappen wou, gebruikte ze Marietje om hem te bespieden, en als zij door de hulp van dit argelooze kind iets ontdekt had, dat haar aanleiding gaf tot eene boetpredikatie of eene strafoefening, dan poogde ze door belooning en lof zich van haar te verzekeren voor een volgende keer. Dat zij door die verraderlijke tactiek de harten der kinderen van elkaar vervreemdde en wantrouwen zaaide tusschen de kleinen kwam niet in aanmerking. 't Eerste artikel of lagemeen beginsel van dit hoofdstuk der paedagogiek was de misdaad te ontdekken, waar ze aanwezig was of ook maar kans bestond dat ze het daglicht zou aanschouwen.... en die misdaad in feit of in beginsel te straffen. Straffen was 't eerste en 't laatste van alle goede dingen en om te kunnen straffen moest er een vergrijp voorhanden zijn of.... gefabriceerd vorden.
't Eerste artikel of algemeen beginsel van dit hoofdstuk der paedagogiek was de misdaad te ontdekken, waar ze aanwezig was of ook maar kans bestond dat ze het daglicht zou aanschouwen.... en die misdaad in feit of in beginsel te straffen. Straffen was 't eerste en 't laatste van alle goede dingen en om te kunnen straffen moest er een vergrijp voorhanden zijn of.... gefabriceerd worden. 't Ergste vergrijp van alle vergrijpen was wanneer de kinderen niet volmondig verklaarden veel van de jufvromv, die zoo goed als hun tweede moeder was, te houden. Na elke weldaad, werd hun die vraag voorgelegd..... en wee hun als zij aarzelden of ook maar schenen te aarzelen de verklaring af te leggen, die verlangd werd. Door die vraag vooral werd Frans een stijfkop en Marietje eene kleine huicbelares.
't Kan niemand verwonderen dat Jansen, ofschoon hij zelf kinderen had, verbijsterd was tegenover een stelsel, waaraan uit 't oogpunt van volledigheid niets ontbrak.
Of 't hem beviel? Neen - dat zou hij niet durven zeggen.
Of hij 't er meê eens was? Ook niet bepaald, maar 't sloot toch zoo mooi in mekaar. Er was geen enkele
| |
| |
post pro memorie uitgetrokken en zijn vaderlijke arbeid.... wat was deze anders geweest dan eene reeks van memorieposten? Hij had niet eenmaal 't schema van eene begrooting in zijn hoofd gehad.
Jansen, ofschoon niet voldaan, zag zich dus genoodzaakt in de methode van jufvrouw Rol te berusten. Menschen, die bij zekere dingen in de wereld alles op hun hart en gevoel laten aankomen, staan machteloos tegenover den eersten stoffel den besten, die er eene methode opnahoudt.
En evenwel werkte Jansen, zonder er zich van bewust te zijn, de goede bedoelingen van jufvrouw Rol meer dan iemand tegen. Zonder 't te willen was hij een van de hoofdoorzaken, dat de vruchten van deze methode niet zoo spoedig rijp werden, als men met het oog op de aangegeven beginselen zou hebben mogen verwachten.
Niet dat Jansen de straffen door de jufvrouw opgelegd in tegenwoordigheid van de kinderen veroordeelde of ook maar de minste poging deed, ze te doen verminderen of verzachten - maar hij sloot zich niet genoeg bij hare methode aan.
Als hij bijvoorbeeld Zondagmiddags de kinderen eens meê uit wandelen nam of, wanneer de jufvrouw naar de oefening was, met de kleinen zat te spelen terwijl baas Rol op de stoep zijn pijp rookte of welbehagelijk tegenover hem knikkebolde, en Frans vroeg naar zijn lieve moeder of naar de plaats wraar ze nu was, dan praatte Jansen met den jongen mêe en voegde er nog een heele boel aan toe, waaruit blijken moest hoe goed en beminnelijk de gestorvene geweest was en welk een belang zij er in stelde, dat hare kinderen braaf werden en altijd met liefde aan haar mochten blijven denken. Men begrijpt gemakkelijk, dat op die manier de methode van jufvrouw Rol totaal onvruchtbaar werd.
Zoo ging 't ook als Frans op zijne eigenaardige kinderlijke manier over de laatste dagen van zijn moeders leven keuvelde, als 't kind vertelde hoe zij hem aan haar hart
| |
| |
had gedrukt en met zijn hoofdje op hare borst was ingeslapen, zoodat hij niet zou hebben durven opstaan, als de jufvrouw hem niet had weggehaald. In plaats van dan den knaap 't zwijgen opteleggen en met de volle hand over die beelden en omtrekken heen te strijken, moedigde Jansen den jongen aan en luisterde met blijkbaar welgevallen. Lieve deugd! op die manier baatte 't de jufvrouw niet veel, of ze al haar best deed om de kinderen met hun lot te verzoenen, uitgaande van de beminnelijke waarheid, dat men ‘met de dooden niet huizen kan’.
In vele opzichten was Jansen bovendien eerlijk gezegd niet veel wijzer dan de kinderen zelve. Hij kon net zóó over den hemel praten als zij. Als hij de kleinen vermaande om 's avonds maar heel gerust te gaan slapen en niet bang te wezen voor kwaad dat hun kon overkomen, dan stelde hij 't voor, alsof een leger van engelen voor de bedstee zou staan, alsof hun eigen moeder onder die wachthebbende schaar zou gevonden worden. Dat bedierf dan weer voor acht dagen 't leerstuk van de bietebauwen en de booze geesten in de lucht.
Menschen als Jansen zijn bij de opvoeding ten eenenmale onbruikbaar en ongeschikt. Al zijn er kortzichtigen die hun hart prijzen en beweren dat zij meer menschelijkheid en menschlievendheid in hun pink hebben dan alle theoristen te zamen in hun hoofd, zij, die dat beweren, toonen niet te begrijpen, dat opvoeden geen zaak van 't hart maar van methode en systeem is. Hoe zou op die ondoordachte voorstellingen van Jansen, ontleend aan instinctmatige indrukken van een kind, ooit iets kunnen groeien, dat eenigszins op een godgeleerd of wijsgeerig stelsel gelijken zou. Onder de methode van jufvrouw Rol lag, 't mocht dan onbewust wezen, tenminste een basis, waaraan de helft der middeleeuwen besteed is, die door Synodes en Concilies van alle kanten is bekeken en vastgetrapt, waarop kerken zijn gemetseld, leerstoelen
| |
| |
gespijkerd, ja, zelfs brandstapels opgestapeld, en ge weet zulk soort van dingen hebben wij op 't oog, als we van ‘de beproefde erfenis der vaderen,’ of ‘'t erfdeel onzer kinderen’ praten.
Jufvrouw Rol vermoedde van deze geheime tegenwerking waaronder hare metbode leed, niets, voordat 't te laat was om den verderfelijken invloed van Jansen te neutraliseeren. Dat ze toen nog aan 't werk toog, het heerleger var booze geesten versterkte en de verschrikkingen verdubbelde, maakte de zaak eer erger dan beter. Frans wist nu bij wien hij zijn hart kon uitstorten en de jufwouw was niet mans genoeg om Jansen, die 't kostgeld uitbetaalde, rechtstreeks aan te pakken. De eemge, op wien haar misnoegen loodrecht neerviel, was haar man. Waarom was hij een ezel, die van al wat in hare afwezigheid gebeurde nooit iets merkte, die zich liet bedotten terwijl hij er bij zat, die net zooveel begrip had van de dingen als een stuk hout of als de groote pul, die daar onder den schoorsteen stond?!....
|
|