| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk.
Waarin wij nog meer recht laten wedervaren aan den opvoedkundigen tact van jufvrouw Rol.
Ik heb om 't gevoel mijner lezeressen te sparen de kinderen van mevrouw Holster achter de schermen gehouden, maar, zoo als ik aan 't eind van 't vorige hoofdstuk heb aangekondigd, wordt 't nu voor hen tijd om hunne kleine rollen te gaan opzeggen.
Daar zij die nog niet kennen en de kleine Frans, bestemd is om gaandeweg de hoofdrol te krijgen, terwijl zijn zusje- Marie ook eene vrij belangrijke plaats in onze vertooning zal innemen, moet ik beleefd verzoeken, hun vooraf nog een weinig tijd te laten. Ze moeten niet alleen hunne rollen van buiten leeren, maar zich ook oefenen in den eigenaardigen tooneelpas en de gebruikelijke gesticulaties, die, zoo als iedereen weet, er dikwijls nog meer aan toebrengen om ons een naam te maken en te doen toejuichen, ja, ons kransen voor de voeten te doen gooien, dan de nauwkeurigheid, waarmee wij ons aan den tekst houden of het zoogenaamd klassieke van ons spel.
Voor een en ander heb ik, zooa Js gij reeds vernomen hebt, een uitmuntende leiding gevonden in de opvoedkundige bekwaamheden van jufvrouw Rol, die ik u verzoek volstrekt niet te minachten, omdat zij eene eenvoudige kruideniersvrouw is. Gij kunt toch niet meenen, dat
| |
| |
zij, door hare nederige maatschappelijke positie, onvermijdelijk minder van opvoedkunde moet weten, dan de eene of andere jufvrouw van eene bewaarschool, aan wie gij uwe kleinen zoo gerust toevertrouwt, omdat zij hare inzichten dienaangaande heeft ontwikkeld bij gelegenheid van een examen, dat misschien afgenomen werd door een man, die evenmin als zij iets begreep van het gewichtige onderwerp waarover hij ondervroeg en waaromtrent zij antwoordde?
Jufvrouw Rol had bovendien ook haar diploma. Het was onderteekend door al hare buren en bekenden, die met kinderen gezegend waren en die dus in dit geval aangewezen waren om in de jury te zitten. Volgens dat diploma was zij eene vrouw van veel karakter en volharding, en dat is genoeg om eene opvoedkundige te zijn. Ik zeg dit natuurlijk met diepe verachting voor de adviezen, die de kinderen zelve mochten inbrengen. De kinderen zijn niet op de hoogte om die dingen te beoordeelen. Zij zouden wel altijd door zachtheid en liefde willen geleid worden, maar dat zou, vooral met 't oog op hunne bestemming in de wereld en den aard der wereldsche dingen, zonder eenigen twijfel de grootste dwaasheid zijn.
Jufvrouw Rol bezat karakter en volharding, en 't was misschien voor die deugden zeer gelukkig, dat jufvrouw Rol zelve nooit de moedervreugde had leeren kennen. Zij stond nu veel zuiverder, veel objectiever tegenover de kinderwereld dan wanneer zij in de kleinen broertjes en zusjes van hare eigene telgen gezien had. Voor haar waren alle jeugdige aardbewoners volmaakt gelijk. Van weekhartigheid of toegevendheid was geen sprake.
Ik heb reeds gezegd dat Jufvrouw Rol, die vooral door haar man voor eene ware kindervriendin werd gehouden, zelve dupe van haar bijzonderen aanleg was. Toen meneer Melder haar de kleinen zijner zuster opdroeg, ingeval de moeder kwam te overlijden, wenschte zij hem in haar hart geluk. Zij wist dat de toekomst der kinderen nu ver- | |
| |
zekerd was, want zoolang het beloofde jaargeld prompt betaald werd, zou zij van den morgen tot den avond niet ophouden aan de kinderen te timmeren en te schaven, vast overtuigd dat men nooit te veel kan doen, terwijl ze tevens wist dat haar eigen voorbeeld en de stille deugden, die onder haar dak gekweekt werden, niet anders dan gunstig op de jonge harten konden werken.
Toen dan ook drie dagen, na het bezoek van meneer Melder de lijderes op 't bovenkamertje haar hoofd voor 't laatst had opgeheven, een laatsten liefdevollen blik op haar tweetal had geslagen en daarna de matte leden voor 't laatst had uitgestrekt om zich nooit weer op te richten, nam jufvrouw Rol, na de gordijnen van het ledikant gesloten te hebben, den kleinen Frans en Marie bij de hand en daalde zij met hen de steile trap af, om in 't kamertje achter den winkel eene nieuwe periode van hun leven te openen. Zij was innig overtuigd dat de kinderen een goede ruiling hadden gedaan en beval hun, die schreiden zonder recht te begrijpen waarom, hunne droefheid te bedwingen, waaraan de kinderen, die in de ziekte hunner moeder al geleerd hadden 't gezag van de jufvrouw beneden als oppergezag te eerbiedigen, gereedelijk voldeden. De arme schapen waren samen nog geen zestien jaar en hadden van den dood nog geen begrip!
‘Wel beschouwd hebben de stumpers veel gewonnen,’ zei jufvrouw Rol tot haar man, of eigenlijk tot zich zelve, toen de Milderen, na onder hun boterhammetje in slaap gevallen te zijn, door haar in de bedstee waren gelegd. ‘Ze verliezen eene moeder, die zwak en altijd ziekelijk was, een donkere toekomst, waarin ze gebrek en zorg zouden leeren kennen en ze krijgen mij in ruiling. Ik ben gezond en sterk en heb eene bepaalde roeping om kinderen op te voeden. Daarenboven zorgt een rijke oom, dat 't hun aan niets ontbreekt. Als ik dit alles bedenk, zien we toch duidelijk dat men nooit bekommerd behoeft
| |
| |
te wezen, hoe het gaan zal. Wat zou er van de schapen geworden zijn als hun moeder was blijven leven!’
Baas Rol knikte, zooals hij altijd deed als zijne vrouw wat zeide en stopte de nieuwe moffenpijp, die hij van haar gekregen had op afrekening van 't eerste kwartaal van meneer Melder.
Daarna vroeg hij bescheiden of de jufvrouw boven niets bijzonders gevraagd of gezegd had, toen zij den adem uitblies en nadat zijne vrouw dit ontkennend beantwoord bad en hij had opgemerkt, dat dit vreemd was, zweeg hij en ging op de stoep naar de ondergaande zon kijken, en aan de buren vertellen, dat de jufvrouw dood was en de ldnderen al zoo gewend waren en al zooveel van zijne wouw hielden, dat het haast onbegrijpelijk was van kinderen, die pas hun moeder hadden verloren. ‘Maar ze hebben ook eene betere moeder terug gekregen,’ voegde hij er met emphase bij.
De kleine Frans was den volgenden ochtend bitter bedroefd, toen hij wakker werd. 't Kind riep om zijne moeder en wilde, nog dronken van den slaap, zooals hij elken morgen gewoon was, op zijne bloote voetjes naar het ledikant loopen, doch stootte op het onbekende terrein zijn hoofdje tegen 't eerste meubel dat hem in den weg stond. Op zijn jammerlijk geschrei kwam er eene barsche vermaning uit de bedsteê van den anderen kant van de kamer en klonk tegelijk eene krijschende vrouwenstem, die den kleinen deugniet met klappen bedreigde, als hij niet goed- of kwaadschiks weer in zijn bed kroop. Doch de jongen had zich al te ver gewaagd om in het meer dan halfdonker van de achterkamer den terugweg te kunnen vinden en bleef om zijne moeder roepen.
Ongetwijfeld zou dit voorval jufvrouw Rol aanleiding gegeven hebben om onmiddellijk krachtig op te treden, te meer omdat het schreeuwen van Frans weldra ook zijn zusje wakker gemaakt had, als niet tot geluk van de kinderen baas Rol eene zelfstandigheid en een wilskracht
| |
| |
ontwikkeld had, die zijne vrouw in verbijstering bracht. In zijne woede over de verstoring zijner rust, proponeerde hij zelf op te staan en de kinderen tot de orde terug te brengen en bracht zijne wederhelft daardoor in de noodzakelijkheid hem met de bitterste verwijten te overladen, waardoor haar eigen gemoed een koers kreeg die zonder deze afleiding nooit vrijwillig door haar zou gekozen zijn. Hij was een monster, die geen gevoel had. Zijne eigene kinderen mochten God danken, dat ze nooit in de wereld gekomen waren om door zulk een vader mishandeld te worden. Hij was een mensch zonder eenig begrip van 'tgeen een kind toekwam. Zij zou hem eens toonen hoeveel eene moeder boven een vader ging. Hij werd dringend uitgenoodigd zich met zijn krenten en rozijnen te bemoeien. Kinderen opvoeden kon ze wel zonder hem; den Hemel zij dank!’
Onder deze welwillende beschrijving van het karakter en de roeping van haar man, was jufvrouw Rol uit haar bed gestapt en had op den tast den kleinen Frans weten te vangen. Met eene ernstige vermaning om een zoete jongen te wezen, had zij hem onder het eenige zonnestraaltje gebracht, dat de dwaasheid gehad had tusschen een gemberpot en een vijgenmandje heen zoo vroeg in de muffe, bedompte kamer te dringen en hem op haar knie genomen, om hem bekend te maken met de omstandigheid, dat zij niet zijne moeder, maar jufvrouw Rol was, die nog meer van hem hield dan zijne moeder gedaan had, en dat hij een knappe jongen zou wezen en zijn jonger zusje een goed voorbeeld geven, als hij weer in zijn bedje ging, terwijl zij, jufvrouw Rol, hem op die voorwaarde wilde vergunnen haar eerst een zoen te geven, terwijl zij, als hij weerbarstig was, genoodzaakt zou wezen hem klappen te geven.
Of 't kwam door een paar herinneringen die de naam van jufvrouw Rol bij onzen kleinen vrind opwekte of door 't verlangen om zijne bloote koude beentjes weer onder de
| |
| |
dekens te kunnen stoppen, Frans werd stil en liet zich gewillig weer in de bedstee bij zijn zusje brengen, bij welke gelegenheid jufvrouw Rol nog aanleiding kreeg om haren man, die in zijne huiselijke campagnes nooit eene andere beweging dan ‘rechtsomkeert’ geleerd had, terecht te wijzen, toen hij proponeerde de beide kinderen voor de eerste keer in hun eigen huwelijksbed op te nemen, om den overgang gemakkelijker te maken. Baas Rol was niet kwaad als hij klaar wakker was en niet onder den invloed van zijne vrouw stond, maar zijne wederhelft wist gelukkig zwakheid en liefde te onderscheiden, 't "Was al genoeg moederlijkheid in den vroegen morgen, dat Fransje haar perkamenten wang had mogen kussen en ofschoon 't onbewezen is of het kind daarop weer insliep, hij en zijn zusje Keten zich niet meer hooren voordat hunne pleegmoeder hen uit bed haalde en hunne hoofdjes begon te wasschen en te kammen of ze met vloersteenen belegd waren en de schoonmaak in vollen gang was.
Jufvrouw Rol hield niet van hardheid, zooals ze onder 't ontbijt haren man onder het oog bracht, behalve wanneer het noodig was. Was 't niet noodig, dan ging ze liever zacht te werk.
Ongelukkig ondervonden Frans en Marietje later maar al te veel, dat in het oog van jufvrouw Rol de zachtheid 't uiterst zeldzaam van de hardheid won. Om de waarheid te zeggen bleef de teedere behandeling in dien eersten morgenstond vrij wel alleen staan in hunne herinnering, als men ten minste geneigd is met Baas Rol in te stemmen, die dit een model van vrouwelijke teederheid en moederlijke zorgvuldigheid noemde.
't Is hier de plaats om eenigszins meer in bijzonderheden de opvoedingstheorie van jufvrouw Rol in 't licht te stellen. Tot mijn spijt (ik spreek hier alleen als romanschrijver) was die theorie niet zoo eigenaardig als die van Squeers en echtgenoote in de Nickleby, zoodat ik mij moet onthouden van 't genoegen om eene charge te schrijven.
| |
| |
Opvoeding en onderwijs zijn dingen die ten onzent de hoofden en harten reeds jaar en dag hebben bezig gehouden, zoodat men wel zeggen kan, dat niemand geheel buiten den tooverkring dier beide levensvragen gebleven is. Zelfs bij jufvrouw Rol, eene kruideniersvrouw uit eene achterbuurt van Amsterdam, kon 't niet meer opkomen, aan kinderen zwavel met stroop te voeren ten einde hun eetlust te bederven, of stelselmatig verkeerde begrippen omtrent het mijn en dijn in de jonge harten te planten. Als jufvrouw Rol dat soms gedaan heeft, deed ze 't bij vergissing, uit onkunde. Haar theorie was eenvoudig maar degelijk, en er lag zelfs, zooals ik u zal laten zien een waas van ongehuichelde godsdienstigheid over. 't Was haar schuld niet dat die eenvoudigheid niets was dan een samenstel van walglijke volksvooroordeelen, de vrucht van onbeschaafdheid en gebrek aan fijn, kiesch gevoel. 't Was evenmin haar schuld dat hare godsdienstigheid niet anders was dan kerkelijkheid van deminste soort, een brouwsel dat eenige catechiseermeesters en stovenzetsters hadden uitgevonden en dat een vennootschap van pedante scheurmakers als de alleen zaligmakende leer aan den kleinen man rondventten. Ik zeg dit niet tot verontschuldiging van jufvrouw Rol (want vooral in de eerste jaren der kindsheid is de opvoeding eene zaak van gevoel en een tact van 't hart) maar ter verklaring van hetgeen wij verder zullen zien gebeuren en 't geen u in mijne uiteenzetting van hare theorie mocht mishagen.
Jufvrouw Rol was van oordeel, dat een mensch niet voor zijn pleizier in de wereld is, maar leeren moet bij elk pak slaag dat hem door 't lot wordt toegediend ‘dankje’ te zeggen. Zij drukte dit theologisch uit met het bekende leerstuk, dat de gansene wereld verdoemelijk is voor God, eene waarheid die vooral voor kinderen niet uitlokkend is en er daarom meer ingepompt of ingedreven moet worden dan geheiligd aan 't jonge hart.
Ook meende zij, dat de onderlinge menschenliefde en
| |
| |
de liefde tot het Hoogste Wezen meer eene zaak van overreding dan van vrijwillige erkentenis moest wezen. De jufvrouw hield zelve, als ze haar hart eens goed nakeek, niet veel van de menschen. Zij vond haren man een prul en hare buren en bekenden verre beneden zich. Ook van 't Hoogste Wezen had ze wel eene zekere gereglementeerde voorstelling, die vrij goed gecopieerd was naar haar eigen portret, maar van de liefde tot God, die al ons denken en zijn doordringt, bezielt en heiligt, wist deze dame niet anders dan van hooren zeggen, kende zij alleen den een of anderen volzin uit eene soort van preken die, zooals zij 't uitdrukte, ‘haar altijd zoo koud lieten.’
Jufvrouw Rol behoorde tot de Gereformeerde gemeente, maar ging regelmatig naar de afgescheiden kerk ‘onder 't kruis.’ 't Kwam evenwel nooit bij haar op zich in de laatstgenoemde kerk te doen opnemen, vooreerst omdat haar vader en moeder, zooals zij zei, in 't geloof van de groote kerk gestorven waren, en verder omdat die zwevende kerkelijke verhouding zeer goed overeenkwam met hare algemeene opvatting van het godsdienstig leven. 't Was toch niet zoo zeer omdat zij zich nauwkeurig bekend had gemaakt met de leerstellingen der secte, wier godsdienstoefeningen zij bijwoonde of in staat zou geweest zijn precies op te geven wat haar in de bestaande Gereformeerde kerk mishaagde, dat zij naar ‘de oefeningen’ heengetrokken werd, maar uitsluitend door 't denkbeeld van onder 't kruis te zijn, miskend, vervolgd en gesmaad te worden, onvdat die opvatting volkomen sloot met haar begrip van godsdienst in 't algemeen. 't Was of zij door die benaming dichter bij het ideaal van een zuchtend en lijdend Christen stond. Als zij tot de nieuwe gemeente was overgegaan, zou haar godsdienstig geloof dat ridderlint gemist hebben. In dat ééne woord ‘onder het kruis’ lag een belangrijk gedeelte van hare aanspraken op de hemelsche gelukzaligheid.
Jansen, van wien ik reeds verteld heb, dat hij een
| |
| |
vertrouwd vriend van meneer Holster geweest en de raadsman van diens weduwe gebleven was, kende jufvrouw Rol en hare eigenaardige zorgen voor hare commensalen genoeg, om niet volkomen gerust te wezen, omtrent het lot van de kinderen zijner vrienden. Ofschoon hij ongaarne met den kruidenier en zijne vrouw te doen had, stelde hij 't zich evenwel ten taak om de weezen zoo dikwijls hij kon optezoeken en wikkelde hij zich zelfs nu en dan met opzet in een gesprek met hun pleegmoeder, hopende hare ruwe opvoedingstheoriën, zooals hij ze noemde, nog wat te kunnen afslijpen.
Jansen had zelf, gelijk wij weten, acht kinderen en dus wrel een wëinigje kijk op de kinderwereld, ofschoon hij er geen theorie opnahield, maar 't viel hem niet gemakkelijk om altijd achter de geheimen van moeder Rol te komen. Zij was eenigszins bang voor hem, want hij had een boekhouders-natuur en liet haar meer praten dan dat hij vroeg. Hierdoor kon zijne tegenpartij als 't een verschil van inzicht en beschouwing betrof, zelden zoo veel vat op hem krijgen als haar krijgshaftige natuur noodig had om hem te overweldigen of te verpletteren. Als 't erg liep keerde hij haar dezelfde ijskorst toe, waarvoor zijn patroon zelfs terugdeinsde en die hij anders gewoonlijk op 't kantoor liet; van wier bestaan zijne huisgenooten onder anderen ten eenenmale onbewust waren.
Op den dag vóór mevrouw Holster's begrafenis, had Jansen zijn patroon ingelicht omtrent zijne betrekking tot diens zuster en een eenigszins waarschijnlijke verklaring van zijne houding bij gelegenheid van het ontvangen van haar brief trachten te geven. Hij was, zei hij, huiverig geweest zich in familiezaken te mengen en had gemeend zich te moeten onthouden van raad of invloed, waar 't een zoo teêre aangelegenheid betrof. Hij hoopte dat de patroon hem dit ten goede zou duiden.
Meneer Melder had eerst 't hoofd in den nek geworpen en zijn boekhouder gansch niet vriendelijk aangekeken.
| |
| |
Daarna had hij 't geval van zijne bruikbare zijde opgevat en was tot het inzicht gekomen, hoe de omstandigheid dat Jansen zijne zuster van nabij gekend had hem kon te stade komen. Door Jansen als tusschenpersoon te gebruiken tusschen de kruideniersfamilie en zich zelven, bleef de huiselijke vrede gemakkelijk bewaard en werd de verplichting die hij op zich genomen had, al weder niet onbelangrijk verlicht. Door de gedwongen vertrouwelijkheid, die hierdoor tusschen hem en zijn boekhouder zou ontstaan, behoefde bij een man als Jansen geene verandering gebracht te worden in zijne houding aan den lessenaar. Jansen zou den bestaanden afstand nooit uit eigen beweging overschrijden en 't bleef dus aan de keus van den patroon dien te vernauwen of te verwijden naar mate 't noodig was.
Toen meneer Melder een en ander in passende termen aan zijn boekhouder had voorgelegd en deze het deel van meneers belang, dat hem werd opgedragen, aanvaard had, werd er verder over zaken gesproken en scheen 't weldra dat beiden reeds vergeten waren wat zoo even verhandeld was. 't Spreken over zaken werkt zedelijk als vliegendood en rattenkruid.
Dat de goede boekhouder bij deze geheele onderhandeling evenwel al weer de rol van een diplomaat of huichelaar gespeeld had bleek nog dien eigen avond. Hij gunde zich nauwelijks den tijd om zijn achttal te omhelzen en zijne vrouw gerusttestellen, dat hij niet naar een bierhuis ging, maar snelde onmiddellijk, naar de woning van Rol. Daar zat hij binnen tien minuten met zijne beide kleine vrinden op den schoot te redeneeren, dat de klerken van 't kantoor zouden gedacht hebben dat hij dronken of gek was geworden. Hij ontvouwde voor de verbaasde blikken van jufvrouw Rol zijn lastbrief, dat wil zeggen, hij vertelde haar hoe meneer Melder hem verzocht had zoowel in 't financieele als bij de zedelijke en verstandelijke opvoeding van zijn neefje en nichtje de tusschen- | |
| |
persoon tusschen hem en Rol te wezen en beloofde met een gezicht dat straalde van pleizier, terwijl hij de kinderen op zijne knieën liet dansen, dat hij, zoo dikwijls als hij maar kon, zou aankomen om te zien hoe ze het maakten. Hij begreep (de sluwe diplomaat!) hij begreep, zei hij, jufvrouw Rol daarmee genoegen te doen. Hij kon haar moed om de zware taak der opvoeding van twee moederlooze kinderen op zich te nemen niet genoeg bewonderen en waardeeren en was bereid haar met raad bij te staan, gelijk hij 't zijne arme gestorven vriendin gedaan had.
Jufvrouw Rol was met een en ander alles behalve ingenomen. Zij meende in haar hart dat meneer Melder zich zeer goed op haar alleen had kunnen verlaten, maar zij was ook van haren kant diplomatisch genoeg, om nu de zaak er eenmaal toe lag, het onvermijdelijk te aanvaarden. Toch kon ze hare ware gevoelens niet geheel verbergen.
‘Mij dunkt meneer, Jansen!’ zei ze, ‘dat u de handen al vol genoeg hebt met de zorg voor uw eigen achttal. Meneer Melder had u die moeite wel mogen sparen.’
‘Volstrekt niet, mijne lieve jufvrouw!’ was 't antwoord, ‘juist door dat achttal ben ik beter dan vele anderen op de hoogte om u van raad te dienen als 't mijn kleine vrindjes betreft. Ik bedoel natuurlijk niet nu dadelijk reeds, ofschoon ik ook nu al gaarne met u van gedachten wil wisselen, maar vooral als ze wat ouder zijn en zij naar school moeten.... Mij dunkt, ‘ging hij eenigszins bedenkelijk en half fluisterend voort.... ‘ze mogen wel wat zacht behandeld worden, want ze zijn niet sterk. Ik ben blij, dat ik weet dat dit ook uw gevoelen is. 't Zijn weezen en hunne lieve moedei', die nog hier binnen deze zelfde muren ligt, zou geene andere dan eene zachte behandeling hebben goedgekeurd. Wij zullen beiden zeker in haar geest handelen.’
Jufvrouw Rol gevoelde veel lust om hem te antwoorden
| |
| |
zooals zij 't haren man zou gedaan hebben, maar ze wist dat alles bij Jansen afstuitte op eene ijskoude beleefdheid en aan dat wapen was zij volstrekt niet gewoon. 't Maakte haar schuw en huiverig. Bovendien zag ze in Jansen ook den financieelen tusschenpersoon tusschen haar en meneer Melder. - Zij zweeg dus en haalde werktuigelijk den kleinen Frans naar zich toe, die zich van Jansens knie had laten zakken en toevallig voor de voeten van zijne pleegmoeder zat.
't Kind trok zich schuw terug. 't Was dien morgen ook weer gewasschen en gekamd op de eigenaardige wijze, waarvan wij op den eersten dag na 't overlijden zijner moeder een proefje gezien hebben, en' was reeds bang voor de liefkozingen van jufvrouw Rol.
‘'t Meisje is niet zoo stug als 't jongetje,’ zei de jufvrouw toen ze zag dat deze nietige bijzonderheid Jansen's aandacht getrokken had. ‘Maar niet waar, Fransje wil ook wel eens bij zijne moeder komen?’
Frans drong zich dichter tegen Jansen aan en hield zich vast aan de tafel; ‘Mijne moe is boven’ zei hij ‘straks ga ik weer naar mijn moetje toe.’
‘Die moeder was eene vreemde moeder,’ gaf jufvrouw Rol ojD den vriendelijksten toon dien zij kon aanslaan, ten antwoord. ‘Ze komt nooit meer terug. Frans is van nu af mijn kindje.’
Ze keek na deze proeve van tact Jansen zegevierend aan. ‘'t Is het best,’ zei ze, ‘de kinderen maarzoo spoedig mogelijk van al die oude herinneringen lostemaken. Ze begrijpen er toch niets van en moeten er immers toch aan wennen?’
De kruidenier die al lang had zitten hunkeren naar de gelegenheid om iets tot lof van zijne vrouw te zeggen, knipoogde hier tegen Jansen en gaf als zijne meening te kennen, dat het zoo als zijne vrouw 't bedoelde, de menschlievendste manier was om de kinderen met het geleden verlies te verzoenen en aan hun nieuwen toestand te wen- | |
| |
nen, voor welke bemoeienis hij door een gramstorigen blik van zijne wederhelft beloond werd.
De theorie van jufvrouw Rol klonk een man in de huiselijke omstandigheden van Jansen, wonder vreemd in de ooren. Hij vroeg zich zelven af wat zijne vrouw wel zou zeggen als die vuurproef eens op hun kroost moest worden toegepast en stelde zich daarbij 't geval voor dat de moeder-plaatsvervangster de beminnelijkste en edelste en tevens de rijkste vrouw der wereld was. Ook zelfs in dat licht kwam 't hem onwaarschijnlijk voor, dat de eigen moeder zijner kinderen met die methode vrede zou hebben.
Evenwel gevoelde hij hier met geweld of overreding niets te kunnen veranderen, daar hij wel inzag dat, als 't ooit tot een conflict tusschen vrouw Rol en hem mocht komen, 't niet zeker was dat hij door meneer Melder zou gehandhaafd worden, iets wat hij wel zorgde zelfs niet te laten vermoeden. Hij bracht daarom de quaestie zoo goed hij kon op een algemeen gebied over en gaf als zijne meening te kennen, dat men kinderen eenmaal door liefde gewonnen hebbende alles van hen gedaan kon krijgen, iets wat jufvrouw Rol hem zoo in 't algemeen gaarne toegaf, doch met de bijvoeging dat niet alleen Marietje maar ook Fransje in dat opzicht wel wat uit 't soort vielen. De kinderen hadden iets stugs - maar zij zou ze wel weten te winnen. 't Was genoeg bekend, al zeî ze het zelf, dat zij een bijzonderen tact had om met kinderen om te gaan.
Hiermee liep deze eerste kleine schermutseling af. Er kwamen echter later andere uren, waarbij 't Jansen niet zoo gemakkelijk viel zijn wrevel te verbergen, ofschoon hij 't steeds in het belang zijner kleine vrienden bleef noodig achten alles te vermijden wat de strijdlustigheid van jufwouw Rol kon prikkelen.
|
|