Kleyn liedtboecxken
(1633)–Pieter Jansz. Twisck– AuteursrechtvrijNa de wijse: De schoone die my dus marteliseert.
IN't hooghe liedt van Salomon stijf
Ontfanght Christus de Heer,
Van sijnen Bruyt Vrouwe ende Wijf,
Veel prijs lof ende eer,
Sy roept uyt met veel woorden soet,
Hy leyt my in die wijn-kelder goet.
Liefde is sijn baniere en toon,
Hy verquickt ende laeft,
Met Bloemen ende Appelen schoon,
Van liefd' ben ick kranck slaeft,
Sijn slinckerhandt onder mijn hooft sy,
En sijn rechter-handt omhelst my.
Hy roept, mijn Bruyt koomt van Libanon,
Ick wil geern leyden u,
En brenghen in mijns moeders huys bon,
Daer ghy mooght rusten nu,
Mijn vrient is mijn, ende ick ben sijn,
Hy toont my een lieffelijck aenschijn.
| |
[pagina 65]
| |
Ghy dochteren van Ierusalem,
Ick besweer of beveel,
Vindt ghy nu mijnen vrient, soo seght hem,
Ick ben van liefde kranck heel,
Ghy schoonste onder de wijven wel,
Wat is u vrient voor andere snel?
Mijn vriendt is gheheel wit ende root,
Wtvercoren, onthoudt,
Onder veel duysenden, sijn hooft bloot
Ist alderfijnste gout,
Sijn hayren die sijn ghecrolt en swart
Ghelijck als een Raven die schoon wart.
Sijn ooghen als duyven oogen sijn,
Sijn kinnebacken mee,
Gelijck wassende kruythoofkens fijn
Na d'Apoteeckers zee,
Sijn lippen sijn ghelijck roosen soet,
Die met bloeyender myrrhe vloet.
Sijn handen sijn hups moy en bequaem
Als gulden ringhen claer,
Vol Torkoyzen, en sijn lichaem
Is seer schoon ende eenpaer,
Gelijcken als reyn yvoren boon,
Met Saphyren verciert, heerlijck, schoon.
Sijn beenen sijn wel ghestelt ghelijck
| |
[pagina 66]
| |
Marmorcalommen mooy,
Ghesondeert op gulden voeten rijck,
Sijn ghedaente ick rooy,
Ghelijcken de Libanon bloeyende groen,
Wtvercoren als cederen boen.
Sijn kele is lieffelijck en soet,
Aenghenaem lief en weert,
Een soodanighe is mijn vrient goet,
Mijn vrient seer hooch ghe-eert
Is een soodanighen, verblijt in hem
Ghy Dochteren van Ierusalem.
Na beter. |
|