Briefwisseling oor Kaapse sake 1778-1792
(1982)–Hendrik Swellengrebel jr.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
XXVII Swellengrebel aan J.E. Huydecoper van Maarseveen, (8.4.1784)Ga naar voetnoot1.Gaarne voldeed ik aan UWelEdgestr. versoek, hetgeen mij mijn vriend VisscherGa naar voetnoot2. Ga naar voetnoot3. heeft mededeeld, in het opgeven van sodanige poincten,Ga naar voetnoot4. als in acht behoren genomen te worden in 't formeren ener instructie voor den nieuwen GouverneurGa naar voetnoot5. aldaar, vond ik mij maar in staat om te kunnen beoordelen, welke de intentie der Heren Bewindhebberen met die colonie is, dewijl de bepaling dier poincten daar van voornamenlijk moet afhangen. Daar de Geest van ongenoegen aldaar niet verminderd zal zijn op den ongunstigen uitslagGa naar voetnoot6. der klagten van een groot gedeelte der colonisten, moet het er in de eerste plaats op aankomen of men de rust weder zal tragten te herstellen door force of door zachtzinnigheid. In de kunst van het eerste middel moet ik bekennen gansch onbedreven te zijn, en mijne daardoor waarschijnlijk voortkomende timiditeit sou mij doen vresen dat het selve der compagnie niet beter sal slagen dan het der Engelschen gelukt is in America.Ga naar voetnoot7. Voor het tweede middel komt mij vooral het personele caracter van denHeer Gouverneur in aanmerking, waarover ik in 't particulier niet kan oordelen, als de eer niet hebbende dien Heer te kennen, maar moet denken dat de Heren Bewindhebberen door de keuse, die sij van sijnen Persoon gedaan hebben, de gunstigste verwagting hebben, en dus daar naar sijne Instructie sullen | |
[pagina 206]
| |
kunnen reguleren. Die Heer sal sekerlijk in dit laatste geval het vertrouwen der Ingesetenen moeten weten in soo verre te winnen, dat hij hen overtuige van de rechtmatigheid der behandeling te herwaardt,Ga naar voetnoot8. en dat sij voortaan niet meer dat gene, waar over sij nu gemeend hebben met veel reden te mogen klagen, voor beswaren aansien. Dan in de tweede plaats komt bij mij voornamenlijk in bedenking, of de colonie wel meer is in die situatie, waar toe zij is aangelegd, namenlijk om alleen te moeten verstrekken voor een verversching plaats, dewijl een Gouverneur met de edelste principes en dus van het beste Caracter aan sijn oogmerk niet sal kunnen voldoen, indien sij door verloop van tijd, haare vrugtbare situatie, en vermeerderde populatie soo door natuurlijke gezegende propagatie als door den van buiten ingebragte colonisten, buiten de bornes van soodanig een etablissement mogt sijn geaccresseert, en men haar egter op de ouden voet wilde blijven houden. Want in dit geval staat men telkens zoo ras een slegt gewaschGa naar voetnoot9. of de aankomst van een groter getal schepen dan gewoonlik het vertier maar niet geproportioneerd maakt aan de quantiteit van gewonnen vrugten, bloot voor misnoegen onder de colonisten, die hunnen Landbouw niet dan met grote kosten kunnen voortsetten, hunne producten met een swaar transport moeten aanvoeren, en dus seer schielijk door een vermindering der prijs hunner waren geknelt worden, daar sij niet dan een geborneerd vertier, hoe groot ook hunne overvloed is, aan één plaats kunnen hebben. Ik ben daarom van begrip geweest, dat de Heeren Bewindhebberen vooral bij gelegenheid deser onlusten en dat er een nieuw Gouverneur moest aangesteld worden, de ware situatie der colonie souden hebben opgemaakt (waartoe ik mij verbeelde, dat de jaarlijksch overgesondene papieren, gevoegd bij een naspeurig, hoe lang die colonie reeds heeft geexisteerd, op welken grond en onder welk climaat zij legd, hoe seer men voorheen den landbouw heeft aangemoedigd, en de populatie vermeerderd, genoegsaam ligt konden geven); En naar dese hunne bevinding gereguleert den staat, op welken mij de colonie verder wilden houden. Dan vermits ik niet weet, dat sulks tot noch toe geschied is, en of de Bewindhebberen niet nodig oordelen hier om nadere informatien van de plaats self te moeten hebben, sal de nieuw aangestelde Gouverneur sijne Heren en Meesteren van berigt moeten dienen en het best aan hunne intentie voldoen, hoe minder hij vooringenomen wordt door | |
[pagina 207]
| |
voorligting van anderen wiens opinien omtrend dit stuk seer veel souden kunnen verschillen van die der Heeren Bestierderen. Daar nu het verschil der middelen in de bestiering der colonie seer groot moet sijn, naar mate van den stand, die men haar wil geven, vertrouwe ik, dat UWelEdgstr. mij wel sal willen verschonen, dat ik moet betuigen in soo eene onsekerheid geen bequamenGa naar voetnoot10. te kunnen opgeven; Ik moet self erkennen er geene voldoende te weten, soo lang de compagnie bij haar systhema blijft, om aan den colonist geen ander vertier te geven, dan het geen een verversching plaats kan fourneren en hij aan de Compagnie leverd, en om hare dienaren sulke lage tractementen geeft, te houden, dat sij hun meeste inkomen uit de emolumenten die veeltijds of tot nadeel van de Compagnie of tot beswaar der ingesetenen strekken, moeten halen, en met dit al niet dan een sober bestaan hebbende, tegen het verbod negocie drijven, waar door sij den geseten Burger in sijne kostwinning niet wijnig hinderlijk sijn. Voor soo veel ik uit de Boedels van mijnen vader en Oom, den Gouverneur Tulbagh,Ga naar voetnoot11. die de eerste ruim 10 Jaren en de tweede daarna ruim eens soo lang Gouverneurs sijn geweest, het kunnen opmaken, moeten de inkomsten van een Gouverneur niet seer important sijn, niettegenstaande de wijze van leven, zoo voor 't generaal als voor hen in 't bijsonder, vrij wat in kostbaarheid verschilde, met de tegenwoordige; waarom ik mij dan ook niet heb verwonderd, dese mijne bevinding door den Heer van Plettenberg, self in soo verre bevestigd te vinden, dat die Heer mij meer dan eens verklaard heeft, bij de inkomsten uit 't gouvernement noch het inkomen van zijn Capitaal, het geen noch al van consideratie moet sijn dewijl hij getrouwt is met de weduwe van den Heer Taillefert,Ga naar voetnoot12. te moeten verteeren. daaren boven dragen de laatste gouverneurs den lof, dat sij hunne emolumenten eerder hebben verminderd, dus het voor der Heer de Graaf, vooral daar 't misnoegen over beswaren soo seer geeclateerd heeft en niet is weggenomen een sware taak sal sijn, om het self op den ouden voet te brengen. Naar mijn begrip daarom behoorde de Compagnie den Gouverneur in eens een vast Jaarlijks tractement toe te leggen,Ga naar voetnoot13. sonder dat hij nodig heeft zijne | |
[pagina 208]
| |
inkomsten op emolumenten te soeken, die tog door de compagnie betaald worden, en veeltijds aanleiding geven bij een misnoegde gemeente om te denken, dat sij ten haren prae judice strekken, gelijk bv. door den generaal van ImhofGa naar voetnoot14. is aan den Gouverneur en Secunde toegelegd het geen op de wijnen, die aan de Comp. geleverd worden, komt over te schieten, waar van den gouverneur twee derde en de secunde een derde trekken. Nu worden die wijnen aan de comp. tegen een vasten prijs in rekening gebracht, welke hoger is, dan die aan den colonisten betaald word dus is het de comp. eigenlijk die het emolument betaald, terwijl de colonist staat te boek als of hij, ik stel eens, 40 Rxds voor ieder legger heeft ontfangen, daar hem maar 30 Rxds sijn toe gerekend. De buitenposten of plaatsen, die de Compagnie bij de oprigting der colonie en daarna, aangesien het geringe getal van colonisten geene genoegsame quantiteit van behoeften konden leveren tot haar gerief heeft aangelegd en noch blijft aanhouden, geven mede emolumenten aan den Gouverneur; terwyl door Europeërs, die op soldaten of matrosen gagie staan, bewerkt wordende, moeten sij grote kosten veroorsaken en een reeds misnoegde gemeente kan sich ligt bij een gebrek aan vertier verbeelden, dat de quantiteit der op deselven gewonnen producten haar praejudicieert. Om de inkomsten van den gouverneur te gelijk te doen accresceren met die van de Comp. sie ik geen middel toe, ten minsten, soo lang dat gouvernement alleen moet verstrekken tot een verversching plaats. Want het inkomen der Comp. nu alleen bestaat in het heffen der lasten en inposten op den ingesetenen en de overwinste die er mogten zijn op de negocie. In de eerste artikelen sou de gouv al seer schielijk al het hatelijke der vermeerdering van 's Comp. inkomen op zich laden, het zij in een vergroting der zelven wanneer hij daar in participeerde: en voor het laatste zijn de producten, die aan de Caab nu vallen, niet van die natuur, om op de negocie in deselven, al wilde de Comp. al het geen er gewonnen wierd aannemen, gelijk zij wel eer belooft heeft thoen de prijsen derselven verminderd werden, eenige overwinst te geven op de sware onkosten, van dienaren, slaven, pakhuisen, enz. die eene directie, gelijk die der Compagnie noodwendig heeft, en voor een particulier vrij minder vallen, behalven het nauwer toesigt in eige interest ten klare blijke hiervan, houde ik mij versekerd, dat strekken soude, indien men bij de Comp. | |
[pagina 209]
| |
eens een accurate rekening formeerde der winsten welke hare negocie in Europische en Indiesche waren in dat Gouvernement, niettegenstaande het hoge opgeld met welke de prijs derselven aldaar vermeerderd word, opleverd tegen het hier voorgen. overhoud. Dus hier uit al geen ander voordeel soude proflueren dan een vermeerdering van emolumenten voor 's Comps. Dienaren. In den tegenwoordigen staan der Colonie soude de winst voor de Comp. meest moeten bestaan in een vermindering van onkosten, doch die wijnig pratiquabel is, soo lang sij soo een groten omslag van buitenposten, slaven ens. en eene negocie wil aanhouden. die alleen voor hare Dienaren profitabel is, en soo lang sij soo een hoe langer hoe meer sich extenderende colonie alleen wil houden tot een verversching plaats voor haar, en de Europesche Natien, die op de O.Indie handelen. |
|