Briefwisseling oor Kaapse sake 1778-1792
(1982)–Hendrik Swellengrebel jr.– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
XXI Swellengrebel aan C. van der Oudermeulen,
| |
[pagina t.o. 148]
| |
Heinrich Swellengrebel, gebore Stettin 1626. Vader van Johannes Swellengrebel (1671-1744) wat in 1697 aan die Kaap aangekom het; grootvader van Goewerneur Hendrik Swellengrebel (1700-1760) wie se seun Hendrik die outeur van hierdie joernaal is. Skilder onbekend. (Foto: Drostdy-museum, Swellendam)
Heinrich Swellengrebel, born Stettin 1626. Father of Johannes Swellengrebel (1671-1744) who arrived at the Cape in 1697; grandfather of Governor Hendrik Swellengrebel (1700-1760) whose son Hendrik was author of this journal. Painter unknown. | |
[pagina t.o. 149]
| |
Kraal van Kaptein Ruyter van die Gonaqua-Hottentotte. Waarskynlik op 8 November 1776 geverf toe die geselskap, volgens die joernaal, 'n dag in die kraal deurgebring het. Skilder: Johannes Schumacher. (Foto: Drostdy-museum, Swellendam)
Village of Chief Ruyter of the Gonaqua Hottentots. Probably painted on 8 November 1776, which, according to the journal, the party spent in the village. Painter: Johannes Schumacher. | |
[pagina 149]
| |
flueren, maar wel bijsonder in de constitutie der colonie selve, alwaar gene fabricquen worden geexerceerd, en de colonist sijn bestaan alleen moet soeken in den landbouw; van Burgers immers moogen wij volgens dese verantwoording niet spreken, als die na de genuine intentie der Maatschappije aan de Hoofdplaats niet behoorden te sijn. Dewijl aan een landbouwer, die van sijn overwinst een nuttig gebruik wil maken, geen ander middel om het te besteden overschiet dan in de vergroting sijner bouwplaatsen, daar er geene Publicque Fondsen in de colonie sijn, waar in men sijn geld kan beleggen; de comp. maar een bepaalde somme in cassa aanneemt; en het per wissel overmaken voor een landman seer beswaarlijk valt, terwijl hem de Negociant daar in voor is, het sij, dat die Negociant een Burger is, die tegen het generaal verbod, waarbij den overvoer van negotie op 's Comp. schepen op de swaarste poenaliteiten is geprohibeert geworden, en stricto jure den invoer van de allergeringste snuysterijen met schepen van vreemde Natien is geinterdiceerd, sondigd; of dat hij een Comp's Dienaar is, dien behalve 't generaal verbod dit door speciale aanschrijvingen successivelijk nog is verboden, en die met recht gesupponeerd moet worden sijn bestaan te hebben uit de profijten van sijn ambt; daar men integendeel dikwils heeft getoond van opinie te sijn, dat men de Burgeren behoorde te laten toekomen het geene, waaraan buiten praejudicie der comp. iets konnen en mogen profiteren. dus wanneer er aan enige oogluiking wordt plaats gegeven, minder de comp. Dienaar daar toe geregtigd schijnt dan de Burger, die, hij hoore dan niet of al aan de Hoofdplaats, er egter geseten is, sijne kostwinning niet kan soeken in den landbouw, wanneer het getal der landbouwers in ordinaire tijden reeds te groot is voor een bepaalde verversching plaats, en egter een middel van bestaan hebben moet. Soo ras nu een geseten Landbouwer sijn overwinst heeft gestoken in de vergroting van sijnen omslag, moet hieruit noodwendig eene vermeerdering van producten volgen, die er niet dan door de gewone wegen kunnende vertierd worden, een surplus moeten veroorsaken, welke hunne prijs doed dalen. maar daar bij die uitbreiding sijner plaatsen de Landman ook in swaarder onderhoud van een groter getal van slaven, meer gebouwen en gereedschappen vervalt, en dus groter uitgave 's jaarlijks heeft, moet uit die mindere prijs sijner producten een gebrek volgen, terwijl het vertier geborneerd blijft, en hij dus in sijne portie niet meer kan verkopen, als er kan gesleten worden, gandsch anders dan hier te lande, alwaar wij op onse opene markten onse producten altijd kunnen kwijt raken, en, is de markt al eens door een overvloed laag, door de meerdere quantiteit met een seer faciel transport de geringer prijs vergoeden. Dit gebrek aan een genoegsaam bestendig vertier is, maar mijn oordeel, | |
[pagina 150]
| |
reeds overlang kenbaar geweest in de colonie, en, al waren hier van niet reeds meermalen blijken geweest, gelijk onder anderen onder het governement van den Heer Tulbagh,Ga naar voetnoot5. wanneer men van de graanbouwers het koorn voor Europa tegen een vierde minder in prijs dan men gewoonlijk geeft, heeft bedongen,Ga naar voetnoot6. en ik in het jaar 1776 vond, thoen de gegoede wijnteelders hunne wijnen om de geringe prijs moesten opleggen,Ga naar voetnoot7. kan men niet anders verwagten van een colonie, die reeds over de 130 Jaren, op een vrugtbaren grond en onder soo een gunstig climaat is aangelegd, in welke men buiten de natuurlijk vrugtbare propagatie de populatie nog heeft vermeerderd door een groot getal Fransche Refugien (aan wien de Heer Boers wijnig schijnt gedagt te hebben, in sijn betoog omtrend de BurgerrechtenGa naar voetnoot8.) en vrij gegeven Comp. Dienaren, sonder dat het vertier aan dien aanwasch proportioneel is vermeerderd. Het doed er, naar mijn oordeel, wijnig toe, dat de Comp. sederd enige jaren eenig tarwe voor Europa heeft ingeslagen en vervoerd, dewijl de prijs daarvan op 18 Rds. de 10 mud in plaats van 24 Rds. de gewoone prijs, waarvoor se de Compagnie soo voor de versending naar Indie als eige consumtie in 't Gouvernement aanneemt, en dus op 1/4 minder bepaald sijnde, den graanbouwer niet in staat steld om op sulke leverancien eenige winst over te houden, ja voor velen niet toereikende is om de sware onkosten op den landbouw goed te maken, gelijk ten overvloede sal blijken, wanneer men eens naar gaat, dat door de enorme duurte van slaven en hout en ijzer een nieuw beginnende Boer geen ploeg in den grond kan steken of deselve kost hem naar een seer gemodereerde berekening met drie daartoe nodige slaven, en 10 ossen, bij de 1000 Rds.; dat hij al sijn koorn over land per as moet aanslepen met niet meer dan 10 Mudd. op een wagen en dat somtijds twee a drie dagrijsens ver, daar hem een gemeene boerenwagen met de jokken en ketting op niet minder dan 173 Rds. komt te staan. Is het dan wel te verwonderen, dat, wanneer men sijn graan voor een goede prijs aan anderen kan kwijt raken, men minder genegen is het zelve aan de Comp. vooral voor soo een lage prijs te leveren, te meer daar door de schikking omtrend de leverancie aan de comp. plaats hebbende er eigelijk een verdenking kan komen, dat de een boven den anderen gefavoriseerd word, gelijk UWelEdgestr. die de Indische saken soo van na bij heeft beschouwt, genoegsaam sal bekend sijn? ... |
|