Parnas, of de zang-godinnen van een schilder(1724)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 211] [p. 211] Op het verval van het Christendom, of de gierende wolf in den onnozelen schaaps-stal. Is dan het Christendom, myn God! zo naar gestelt? Dat leeven, en dat leer, in 't minst naar eenen held, Zo is 't geen wonder meêr, dat Jood, en Turk, en Heiden, Voor Mozes, Mahometh, en valsche Goden stryden. Men zag het Kruisbeeld op een witte zegevaân, Wel haast aan allen kant van 's Werelds hoeken staan, Zo zy, die om de vangst, de Kerk een Christum preeken, Verlieten schip en net, en wierden simp'le Leeken. [pagina 212] [p. 212] Het Luist'ren, is de spil, waar op de Godsdienst rust; Was maar de lange tong van 't Wolvendom gezust, De kooijen raakten vol, die nu, ontbloot van vagten, Op hulp van haaren langbeloofden Harder wagten. Vorige Volgende