Parnas, of de zang-godinnen van een schilder(1724)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Blyk van Liefde en Kinderpligt, Opgestelt ter Verjaringe van myne lieve en waarde Moeder Margareta Voster, Weduwe van Cornelius van Swaanenburg. Verlaat een Ooijevaar de gevels van het land, En kiest voor Wintertyt een aangenamer strand; Hy torst het Vaderlyk geraamt' op by zyn schouders, En leert den sterveling den pligt eens Zoons, tot de Ouders. Ik die de Wetten ken, en de eer van Vrouw Natuur, Weet hoe het killig ys zyn leeven krygt van 't vuur. Dies dek ik met myn Ziel, de half bevrooze spieren Van u, wiens Jaardag, dien ik tragt, als 't past, te vieren. Een Vogel neemt zyn streek, met Grysaarts, door de lugt; Maar ik, ik voer u Hemelwaarts, door myn gezugt, En bid van God, voor u, al wat u kan behaagen; Kan wel een zwakke Zoon een Moeder verder draagen? [pagina 127] [p. 127] Zo 't mogelyk kon zyn, 'k gaf u uw harten wensch, Dog denk, die van een Vrouw voort komt, is slegts een mensch, En hangt gestaâg van hem, die 't alles moet bepaalen. God, die uit nietig niet, een wereld wist te haalen, Die schep, om u, kan 't zyn, den allerblydsten dag! Een dag! die nooit geen oog te vooren schoonder zag! Een dag, die nimmer daal! of zo ze dog moet zinken, Dat zy uw lydstar strek om schoonder nog te blinken. Vorige Volgende