Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermdZiels-vreugd: tot God: over sijn genadige-verlossing van 't prijkeloos On-weêr: en gesongen den 18 van Wijn-Maand 1641: op 't Schip de Goude-Reeaant.Stem: Van den 50 Psalm, God die der Goden, &c.Juygd Hemel, juygd: juygd Aard, en Zee van vreugd:
Iuygd Dieren, Visschen, weest met my verheugd:
En loofd den naam des Heeren-Zebaoth.
Hy is een Heer: en aller Goden-God.
5[regelnummer]
Een God wiens macht is yder onbegrijp'lijk.
Sijn Goedigheyt blijft in mijn harte rijplijk.
By hem is hulp, by hem is troost, en raad:
Hy is een God die noyt sijn volk ver-laat:
Wie hem an-roept, om-helsd, smeekt, vleyd, en kust,
10[regelnummer]
(Met het geloof) op sijn genade rust,
(Door kinderlijke-vrese, en ver-trouwen)
Die sal sijn hulp (in d' hoogste-nood) an-schouwen.
| |
[pagina 198]
| |
Wat uyt' ik eerst, wat midden, en wat lest?
Mijn ziel (bezwangerd) baard, hier al de rest:
15[regelnummer]
God is mijn heyl, mijn troost, mijn vaste borgt:
Die voor mijn ziel (gelijk een Vader) sorgd:
En dekt my met sijn Goddelijke-vleug'len,
En kan de macht mijns nijders kragtig teug'len.
Sijn hand heeft mij bewaard, in dese nacht,
20[regelnummer]
Wanneer mijn ziel (van angst) schier was versmacht.
De vrese hield mijn in-gewand beklemd:
En mijn gewisse, 't harte, over-stemt:
Ik voeld' een schrik des doods, in al mijn leden.
ô! Heer wild niet met my in 't oordeel treden:
25[regelnummer]
Riep ik tot God, met een besloten mond:
In bangigheyt: geheel uyt 's harten grond.
Siet: al de Wereld tegen ons gekant:
Van Zee, en Winden, zijn wij an-gerand:
Een groot gebriesch, van vreesselijke Golven
30[regelnummer]
Die houden 't Schip dus in haar schuym bedolven.
't Geen swierd, en swayd, en slingerd gins, en weer:
Ia held, en schept het water, meer en meer:
Door kracht van Fok, Besaan, en Schover-Zeyl:
Op hope, noch t'ontkomen meer on-heyl:
35[regelnummer]
By 't Eyland Wicht, de lager-wal te mijden,
Waar door wy souden moeten Schip-breuk lijden.
Het Drie-tand-spits des grijsen Oceaan,
Ons dreygende, tot pletteren te slaan:
AEoli (ook) ont-gespt der winden-reep,
40[regelnummer]
En brengt te saam een fel, verwoede-sleep,
't Is al in grimmigheyt, op ons verbolgen:
Wy schijnen van de selfde in geswolgen.
Dus (hoopeloos) bedompeld, en bedwelmd,
In 't diepst' elend': heeft God ons hoofd ge-helmd,
45[regelnummer]
Met seek're Hoop, Gelove, en Geduld:
En ons ver-lost van Sonde, Straf en Schuld.
Dies zal mijn ziel hem (t' allen tijden) loven:
Die uyt dees' nood, ons heeft verlost: van boven.
| |
[pagina 199]
| |
Van daar de Sonne rijst, tot daar-se daald,
50[regelnummer]
Sal (Heer) u lof (volmondig) zijn ver-haald.
U grote-naam, u werk, u wonderheyt,
Sal over-al, by allen, zijn verbreyd,
Laat maar (ô! God) mijn Lof-sang u gevallen:
Op dat gy meugt gepresen zijn, in allen.
|
|