Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermdBootsmans-liedaant.Stem: Moy Aaltje is 't so haast ver-geten.O Geest die op het water sweefde,
Doen God dit alles schiep, uyt niet:
Door wien het eêlste-schepsel leefde,
Als Heer, op d' Aard, en Water-vlied
5[regelnummer]
Die ons (door macht)
Als sijn geslacht,
Heeft voort-gebracht:
Van het gezegend-saad,
Daar aller menschen wesen uyt ont-staat.
10[regelnummer]
Verseld ons op 't on-stuyme-Water,
Gehuys-vest in dit holle-Schip:
Bestormd, gedreygd (met luyd geklater)
Van Zee, en Wind: door Droogt, en Klip:
Dat t' elken stond,
15[regelnummer]
Schijnt in de mond
Des diepe-grond
Te duyken; uyt het oog:
En weêr te klimmen na den Hemel, hoog.
Wy worden heên, en weer gesmeten:
20[regelnummer]
In 't wij de grondelose-diep.
't Is of wy van geen land en weten:
Dat doch u hand (tot woning) schiep.
Wy zijn seer haast,
Be-angst, verbaasd:
25[regelnummer]
Als 't water raasd,
En worsteld met de wind:
Die sijne veed'ren, wonderlijk ontbind.
| |
[pagina 200]
| |
Tot nering, door u milde-zegen,
Is (konstig) 't Schip bequaam gemaakt:
30[regelnummer]
Het geen gy wij sd gebaande-wegen,
Door d' Oceaan: die 't somtijds raakt
Met sulken val,
Of berg, ofwal
In 't diepste-dal
35[regelnummer]
Sich storten: met geweld:
Dat wy gelijk als dronken, zijn gesteld.
Dus vlot, en sonder grond, en driftig,
Vertieren wy: so meenig mijl:
Voor Wind, door Zee, en Lucht, ver-giftig:
40[regelnummer]
On-ogelijk, en in der yl,
Snel, gau, en licht
Uyt het gesicht:
Gelijk een schicht,
Of als een Vogel vliegd.
45[regelnummer]
Al slingerende worden wy gewiegd.
Gelijk een Arend, met sijn vlerken,
Uyt ons gesicht, de wolken kloofd,
Zijn onse gangen an te merken:
So vaardig, dat men 't nau geloofd:
50[regelnummer]
Noyt moe, noch mat.
Geen mensche vat',
Of speurd ons pad,
En spore-lose baan
Die wy berennen, wandelen, en gaan.
55[regelnummer]
En sien veel wonderlijke-wond'ren:
Wan-schepsels, Visschen, vreemd-gediert:
Een héte-Lucht, Weer-licht, en Dond'ren,
Een seld-saam-wind, die vreeslijk tierd:
Daar 't Licht, de Nacht,
60[regelnummer]
En damp, ver-kracht.
By het geslacht
Van den ver-vloekten-Cham:
By Swart, en Gele-menschen, Wild, en Tam.
| |
[pagina 201]
| |
U Schepsels (Heer) zijn groot, en machtig,
65[regelnummer]
Hoe groot moet gy, haar Schepper zijn?
Die ons bewaard, en leyd, seer krachtig,
Door het Asurig-Kristalijn:
Als troost, en hoop,
Ons (in dees' loop)
70[regelnummer]
Geheel ont-sloop:
So waard gy Heer, en zijt
Ons scherm, en schild, ons toe-vlucht t'aller tijd.
Als 't on-heyl, om ons sweefd, en dwereld,
Op 't wrede-water: helpt ons Heer.
75[regelnummer]
Ook in de Zee van dese Wereld,
Verlaat ons nu noch nimmermeer.
Dat ons dit dien
Om 't quaad te vlien:
En daar in sien
80[regelnummer]
Ons levens snelle-vaard:
Dat (ondertusschen) ons veel jammer baard.
Gy kunt de Zee, en Winden teug'len:
Sy moeten luyst'ren na u woord:
Bedekt ons met u gonstens-vleug'len:
85[regelnummer]
Dat Ionas blij ve binnen boort.
Weest ons een Vuur,
Dat 's Nachts ons duur:
Een Wolk (Heer) stuur,
Die 's daags u paden toon:
90[regelnummer]
Van Vyand maakt ons wegen veyl, en schoon.
Wild ons ô goede-God bewaren
Voor op-roer twist, of muytery:
Weest onsen Stuurman: waar wy varen:
Dat in dees' Ark een Noah zy.
95[regelnummer]
ô! Heer, besnoer
Ons Lichaams-roer,
Dat het ons voer
(Als middel) in u rijk
Der zielen-haven, en des lichaams-wijk.
| |
[pagina 202]
| |
100[regelnummer]
Als God gebied,
En Jonas vlied:
Hy vind geen open.
So blijft Gods-handt
Op hem gekant:
105[regelnummer]
Daar baat geen lopen.
So veyld hem 't Schip,
So dreygd een Klip
Hem, als verbolgen:
So braakt het vlot
110[regelnummer]
Hem, tot een spot:
Hy word verswolgen.
|
|