Het hart naar boven. Religieuze poëzie uit de zeventiende eeuw
(1999)–Ton van Strien, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Bedenckinghe op het eerste Capittel Genesis, van de Scheppinge des Weerelds.aant.Altemet ben ick gewent
Tot het nieuwe Testament,
Altemet soo keer ick weêr
Tot der Sienders oude leer,
5[regelnummer]
Om als nu, end' dan mijn geest.
Te vermaken allermeest.
Nu soo valt my in de hand
Moyses, dien God trouw bevand,
Daar hy schrijft, wat op een ry
10[regelnummer]
Van ons' God geschapen sy.
Eerst so was het maar een klomp,
End in een gemenghde romp,
Duysternis had d'eerd bedeckt,
Op de waters was gestreckt
15[regelnummer]
Godes geest, die door sijn kracht
Al dit had uyt niet gebracht;
Dit soo was de eerste stof,
Aller dinghen rouw, end grof,
Die niet eeuwich is geweest,
20[regelnummer]
Soo men wel by d' Heyd'nen leest.
Want dat eeuwigh is, is een,
End ons God, end' Heer alleen,
Oock soo is die stoff te slecht
Om te hebben sulcken recht:
25[regelnummer]
Hier uyt heeft het stercke woord
Van ons' God doen komen voord
't Gheen hy van dien tijde af
Wesen, end gedaante gaf.
Op den eersten dagh soo is
30[regelnummer]
Van het licht de duysternis
Af-gescheyden, end de nacht
Teghen sijnen dagh gebracht;
Siet het is volmaackt, end goed
Wat des Heeren Wijsheyd doet.
35[regelnummer]
Op den tweeden dagh so sprack
Onse Schepper, ende strack,
Door het spreken van sijn mond,
Kreegh de weereld doe sijn rond.
| |
[pagina 108]
| |
'tFirmament werd als een kleed
40[regelnummer]
Uyt gespannen wijt, end' breed,
End de hemels hoogh gestelt
Werden door haar loop gemelt.
Siet het is volmaackt, end goed
Wat des Heeren Wijsheyd doet.
45[regelnummer]
Als de derde dagh verscheen
Weeck de aard, end zee van een;
D'aard die in de waters lagh
Werde gansch droogh datmen 't sagh,
Oock soo gaf de aarde uyt
50[regelnummer]
Loof, end gras, end alle kruyd.
End de boomen met haer top
Resen in de hooghten op.
Siet het is volmaackt end goed
Wat des Heeren Wijsheyd doet.
55[regelnummer]
Op de vierde dag daar aan
Werd de Sonne, met de Maan,
Lichten voor den dagh, end nacht,
Aan het Firmament gebraght,
Dese scheyden van malkaar
60[regelnummer]
Alle tijden van het jaar,
Alle stonden van de tijd
Staan in orden, sonder strijd:
Siet het is volmaackt, end goed
Wat des Heeren Wijsheyd doet.
65[regelnummer]
'sMorgens op de vijfden dagh
In de locht men vlieghen sagh
Al 't gevoghelt, 't welck gevoeght
In een schaar, de lucht doorploeght.
Oock soo krield' het blauwe diep
70[regelnummer]
Van de visschen, die God schiep
Van verscheyden slagh, end aard
Werden daer by een gepaart.
Siet het is volmaackt, end goed
Wat des Heeren Wijsheyd doet.
75[regelnummer]
Op den sesten dagh terstond
Op de eerd men beesten vond,
Alle dieren, groot, end kleyn
Vulden daar het gansche pleyn.
Op het leste werd een held
| |
[pagina 109]
| |
80[regelnummer]
Op, end' over d'eerd gestelt,
In de welcke werd geplant
Reden, wijsheyd, end verstand.
Een getrocken uyt sijn zy
Voeghde God tot hulp hem by.
85[regelnummer]
Siet het is volmaackt end goed
Wat des Heeren Wijsheyd doet.
Op den sevensten met lust
Heeft de Schepper selfs gerust,
Al des weerelds groot beslagh
90[regelnummer]
Datter niet te wesen plagh,
Sonne, Maan, end Firmament
Stonden nu te saam volend,
Dies hy oock van stonden aan
Liet sijn rijcken seghen gaan
95[regelnummer]
Over desen dagh, ter eer
Van hem als ons' Opper-Heer:
Siet het is volmaackt, end goed
Wat des Heeren Wijsheyd doet.
Daarom sal de mensch altijd
100[regelnummer]
Loven sijnen God verblijd.
Die uyt d'aard' hem heeft verweckt,
End sijn macht wijd uyt gestreckt,
Over al dat op het land
Van de Schepper was geplant:
105[regelnummer]
Groot soo is Gods macht alhier
Die uyt niet soo menigh dier,
Sonder arbeyd met een woord,
Heeft in 't licht doen komen voort.
Groot is oock de wijsheyd Gods
110[regelnummer]
Van de welck, als op een bots,
Menigh hondert duysent ding
Elck een nieuw gedaant' ontfing,
Oock soo is sijn goedheyd groot
Die vrywilligh sonder nood,
115[regelnummer]
Med' gedeelt heeft aen de mensch
D'hoope van sijn hooghste wensch.
Dit, end wat hier meer op viel
Dacht, en loosde mijne Ziel.
|
|