2682. In zwang komen (of raken),
d.w.z. in gebruik komen; eig. aan den gang, in beweging komen, mnl. in roere werden, van het wkw. swingen; fri. swinge; hd. schwingen; vroeger ook in zwang gaan in verschillende beteekenissen. Zie Noord en Zuid XX, 212-213; De Jager, Frequ. I, 986; Franck-v. Wijk 839 i.v. zwingel en vgl. het mnd. swanck, üblichkeit, gebrauch; Kil.: Swanck, vibratio, libratio, motus (vgl. zwenken); Plantijn: In swanck gaen oft in swange gaen, aller son train, continuer sa course, procedere, suo incedere cursu; Rabelais I, 437: De Vrouw-luy zelf, hoe oud en wijs sy waaren, zag men overal in de weer en in swang; Roemer Visscher, Sinnepoppen, 2de Schock, VI: Daer hooghmoet in swangh gaet, daer is min veyligheydt en meer moeyten; Hooft, Brieven, 82; 363; Vondel, Palamedes, 1729; Pers, 626 b; Asselijn, 233; Sewel, 1002; Halma, 818 en het Ndl. Wdb. IV, 83. Ook in het hd. kent men im Schwange sein; in Schwang bringen, kommen; oostfri.: in swang wesen; eng. to be in full swing (aan den gang, in beweging zijn); fri. in swang komme, wêse. Syn. was in trein raken (o.a. Sacspiegeltje, 188); vgl. fr. mettre, être en train.