Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 541]
| |
eene verchristelijking van het vroegere heidensch-germaansche Donnertagskind, dat onder de bescherming van Thor stond en eveneens geesten kon zien. Dat thans aan een Zondagskind nog bijzondere gaven worden toegekend, blijkt uit een gedichtje van Hélène Lapidoth-Swarth dat aldus begint: Ik toog door 't Leven met mijn hazelroe
en zocht mijn schat en werd van 't zoeken moe,
en 'k wist toch dat alleen een Zondagskind
in 's levens woud verborgen schatten vindt.Ga naar voetnoot1)
Zie Noord en Zuid XX, 524; Wander IV, 631; Harreb. I 404 a; Nkr. IX, 6 Febr. p. 6: Bleye was het Zondagskind geweest op school, een geluksvogel, die gemakkelijk door het leven scheen te zullen rollen; Amstelv. 51: Zoo was ik in m'n jeugdjaren nog al een gelukskind. Ik ben n.l. op Zondag geboren, omdat mijn moeder door de week geen tijd had; eng. to be born on a Sunday; vgl. fr. qui naît le dimanche, jamais ne meurt de peste. In sommige streken van Zuid-Nederland spreekt men van een Goedvrijdagskind. Bij de Luikerwalen en in Polen bestaat het geloof, dat een kind, op Goeden Vrijdag geboren, een gelukskind isGa naar voetnoot2); in 't Afrik. beteekent sondagskind, huichelaar, iemand die zich beter voordoet dan hij is. |
|