Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2652. Geen zier.Als versterkte ontkenning beteekent dit: in het geheel niets; hoegenaamd niets, geen pijl (zie Ndl. Wdb. XI1, 1628), geen pil (in Zuidndl.), geen biet (fri. gjin bietGa naar voetnoot2)), geen spog water (in Zoek. 197); geen spat (in Nest, 53), geen pruim (V.d. Water, 121), geen pijp tabak (Tuinman II, 51; Ndl. Wdb. XII, 1711), geen luis (in Diamst. 32). Sedert de middeleeuwen komt deze ontkenning voor; Mnl. Wdb. VII, 1088; De Jager, Latere Versch. 118 vlgg. Eig. wil de uitdr. zeggen: geen wormpje (vgl. fr. ciron), in welken zin zier herhaalde malen voorkomt. Vgl. Kiliaen: Siere, sierken, acarus, teredo, vermiculus; siere, sierken, res minutissima; niet een siere gheven, ne gry (gr. γρυ) quidem dare; Everaert, 202, vs. 156; Huygens VII, 302; Brederoo II, 389, vs. 1344; V. Effen, Spect. V, 204: Og mijn Engel, og mijn hartje lief, geloof dat van mij niet, daar is zo een ziertje valsheid in men heele hart van onder tot boven niet; Halma, 808: Niet eene zier, niet met al; Sewel, 989: Niet een zier, not a whit; fri. gjin sier; Antw. Idiot. 2173: niet en zier, geen zier; geen zierken of geen spierken, volstrekt niets. |
|