Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2651. Ziende blind zijn,d.w.z. willens en wetens blind zijn voor iets; ook iets wat duidelijk zichtbaar is niet zien. In de 16de eeuw komt dit gezegde voor bij Froissart I, 194: Sij mosten al siende blint wesen ende hoir hoofden wat lage houden, want ten was genen tijt doe vörder af te spreken of dairup te deyncken; Campen, 102: Siende blindt, hoorende doof; Everaert, blz. 254: Esser gheen ontfaermen? Syt ghy hoorende doof ende ziende blent? (vgl. blz. 499, 37 vlgg.); De Brune, 160 Een man verstandigh, en bezint,
Die is by wijlen ziende blint.
Tuinman I, 364: Zy zyn dikwijls niet minder te beklagen, die al ziende blind zyn. Wat baat kaars of bril, als de uil niet zien wilGa naar voetnoot1); II, 111; Halma, 808: Ziende blind, qui ne veut pas voir, qui fait mine de ne pas voir, qui connive; Ndl. Wdb. II, 2855; Harreb. I, 62. |
|