2650. Iemand zielsliefhebben,
d.i. iemand innig liefhebben; eig. zoo lief als zijn eigen ziel; ontleend aan Sam. I. XVIII, 1: 't Geschiedde nu als hy geeyndigt hadde tot Saul te spreken, dat de ziele Jonathans verbonden wert aen de ziele Davids; ende Jonathan beminde hem als sijn ziele. Het is ook mogelijk dat ‘ziel’ hier het innige uitdrukt; vgl. hartslief, hartsvriend, zielsvriend, boezemvriend, waarin boezem het innige, de nauwe verbinding uitdrukt; hd. herz(e)lieb; busenfreund; eng. bosomfriend.