Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2632. Een ongemakkelijk (of een lastig) zeeschip,Ga naar voetnoot1)d.w.z. een onhandelbaar mensch; eig. een groot, plomp schip, dat moeilijk te besturen is, waarmede geen land te bezeilen is. Zie Tuinman I, 148: t Is een moeyelijk zeeschip; Van Effen. Spect, VI, 228: De Kamenier is een ongemaklyk zeeschip, en kan met niemand accordeeren; Sewel, 981: 't Is een lastig zee-schip, het is een lastig mensch om meê om te gaan; C. Wildsch. III, 315: Hede kind! waarom speel je nu juist met je ketting? je bent ook een lastig zeeschip, als ik het zeggen zal; Van Eijk I, 160; Kippev. II, 78: Ik zeg dat uwes dochter een lastig zeeschip is. Vgl. een zwak schip, een zwak mensch; een mal schip, eene wonderlijke vrouw; het 17de-eeuwsche een kromsteven, iemand die ‘krom’ praat; nd. oold schip, een oud mensch; een gôd schip, een mensch, wiens denkvermogen verzwakt is (Molema, 366 b); een moeilijke pispot (Huygens, Korenbl. II, 47; Tuinman I, 217); een lastig meubelGa naar voetnoot2); een lastig perceel of portret (Harreb. II, LV); Land van Waas: een aardig stuk alem (gereedschap), een aardige kerel; Wander IV, 496: ein schlechtes Seeschiff, das auf keinen von beiden Bugen segeln will (oostfri.), von denen, die in keinem Verhältniss etwas taugen (fri. in mâl seskip dat op nin ien fen beide boegen sile wol); es ist ein Seeschiff von einem Weibe, närrisches Geschöpf; es sind schwere Seeschiffe, von Menschen, die unerträglich im Umgange sind; fri. in swak, in lêstich séskip. |
|