2607. (Hooge) woorden hebben met iemand,
d.w.z. twist, ruzie hebben met iemand; het bnw. hoog heeft hier de bet. van luid, krachtig en vandaar heftig. Vgl. Hooft, Ned. Hist. 163: Vast alleens gink het den Graave van Hoorne, die, neemende zynen wegh door een' anderen hoek der huizing, met eenighe krysluiden omringt werd en aangehouden; niet zonder gelyke hooghe woorden eeven als Egmonds, in den wind, geslaaghen; Sewel, 966: Zy hebbenhooge woorden saamen gehad, there passed some hard words betwixt them; C. Wildsch. III, 30: Ik zweeg ook niet, en wij hadden heele hooge woorden, zo hoog dat ik er zelve over versteld sta. Hiernaast ook woorden