Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2590. Met alle winden (mee)waaien,d.w.z. ieder naar den mond praten, met alle partijen medegaan, geen zelfstandige meening hebben; mnl. met alle(n) winde(n) seilen (vgl. ook Campen, 102) en met alle winden waeyen. Ook later zeer gewoon o.a. bij Anna Bijns, Refr. 35; 82; 61: met allen winden draeyen; Goedthals, 141: men sal niet waeyen met alle winden, il ne faut trop ployer a vent d'homme; Campen, 102: hy weeyt mit allen wynden; Van Lummel, 205; Brederoo I, 363, 1787: Wy gaan met alle winden; Hooft, Ned. Hist. 89; Idinau, 28: De sulcke met allen winden waeyen
Die deur elcks segghen hen selven ont-stellen.
Soo siet-men de vaenkens en weer-hanen draeyen.
Focquenb., Aen Clorimene, 9: Soo sult ghy licht in 't kort bevinden, dat, eeven als uw losse sin, mijn trouwheydt, en standvaste min, verdraeyen sal met alle winden; zie verder Sp. d. Sonden, 13305-7; Lat. Versch. 419; Sewel, 960; Halma, 789; Harrebomée II, 470 b; III, 362 en vgl. een windvaanGa naar voetnoot1) of weerhaan (iemand, die met alle winden draait) en draaien als de weerhaan, dat voorkomt bij Van Lummel, 72, waarvoor | |
[pagina 508]
| |
Campen, 102: het is een recht wendehoycke (iemand die de huik naar den wind hangt). In Zuid-Nederland met alle winden draaien; naar alle weeren (of winden) draaien (zie Antw. Idiot. 373); in het Westvl. heet zoo iemand een draainagel; afrik. hy waai met alle winde saam; vgl. het fr. tourner à tout vent (comme une girouette); hd. mit allen Winden segeln; wetterwendisch; eng. to turn with every wind; fri. mei alle winen waeije. |
|