Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2576. Iemand iets wijsmaken,d.w.z. iemand iets op de mouw spelden; eig. iemand met iets bekend maken, hem wetende maken, inlichten, de gewone bet. in de middeleeuwen (Rijmb. 1064; Sp. Hist. I1, 5, 30), waarnaast toen ook bestond eenre dinc wijs sijn, iets weten. Kiliaen vertaalt wijs maecken iemanden eenige saeke door persuadere alicui rem aliquam; bij Hooft bet. wijs worden nog inzien, leeren; en iemand iets wijs maken, hem overtuigen, doen begrijpen (Ged. II, 106); bij Bontekoe, bl. 20 komt iemand wijs worden voor in den zin van ‘iemand gewaar worden’. De tegenwoordige ongunstige bet. heeft de uitdr. reeds in de 18de eeuw, wellicht ook vroeger. Zie Halma, 787: Wijsmaaken, vroed makenGa naar voetnoot1), diets maaken, op de mouw spellen; maar ook: iets wijs worden, iets te weten komen (vgl. ik kan er niet uit wijs worden); Sewel, 972: Wys maaken, to persuade, to make one believe, to wheedle. In Zuid-Nederland kent men nog iets wijs zijn in den zin van ‘iets weten’ en iemand iets wijs zeggen in dien van ‘het hem verklaren’; De Bo, 1400; Waasch Idiot. 744. Ook iemand iets wijsmaken en uit iets wijs worden zijn in Zuid-Nederland (Schuermans, 863 a; Antw. Idiot. 1445) bekend. Vgl. ook fri. ik kin der net wiis ut wirde; immen hwet wiis meitsje; Woeste, 326 b; Galleé, 53 a; Molema, 473 b; Ten Doornk. Koolm. Hij 562 a en no. 422. |
|