2550. De weg van alle vleesch.
Van een gestorvene zegt men dat hij ‘den weg van alle vleesch is gegaan’. Laurillard denkt hierbij aan een zinspeling op Jes. XL, 6, 7; Büchmann aan Genesis VI, 12-14 of aan I Kon. 1, 2: Ik ga den weg van al wat leeft. In de litteratuur komt de zegswijze in de 17de eeuw voor bij Huygens, Korenbl. II, 67:
Piet sonck voor Scheveningh in d'ongestuyme baren.
Men seght, hy is den wegh van alle vleesch gevaren;
Zie verder Harreb. II, 389. In 't hd. den Weg alles Fleisches gehen; eng. to go the way of all flesh or nature.