2549. De breede weg,
d.i. ‘de weg van het zedelijk verderf, van de zonde; de groote gemakkelijke, door de meeste menschen gevolgde levensweg; in tegenstelling met ‘het enge pad der deugd (fr. la voie étroite) dat tot het leven leidt’ (Ndl. Wdb. III, 1170; XII, 137; Laurillard, 64); ontleend aan Matth. VII, 13: Gaet in door de enge poorte: want wijdt is de poorte, ende breet is de wegh, die tot het verderf leyt, ende vele zijnder die door deselve ingaen.