Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 486]
| |
2534. Het water van de zee kan dat niet afwasschen,gezegd van eene onafwischbare schandvlek; eene schuld die niet weg te nemen is, een smaad, waarvan men zich niet zuiveren kan, een schuld of eene verplichting, waaraan men zich niet kan onttrekken. Vgl. Sart. III, 4, 87: de Zee kan veel afwasschenGa naar voetnoot1). Eene sedert de 16de eeuw gebruikelijke zegswijze, blijkens Van Lummel, 176: Ghy meucht u niet schoon wassen,
Al hadt ghy al 't water uit der zee.
Verder vindt men ze bij Brederoo III, 28: Betichting, quade lof, die 't water van de zee niemant kan spoelen of; Rodenburgh, 67: Want all' de Zuyder-zee en wascht de vleck niet af; Winschooten, 247: Dat sal hem al het seewaater niet afwassen: dat is, met die huik sal hij al sijn leeven moeten te kerken gaan; Pers, 236 a: Dese schandvlecke soude hun oock al het water van de zee niet konnen afwasschen; Plaiz. Kyv. 52: Eene eerlijke Juffer haar zuiverheid zo bevlekken, dat het water van de zee haar niet heeft konnen reinigen; Vondel, Jos. in Egypte, vs. 1254; Al 't water van den Nijl kan deze gruwelvlecken niet wasschen uit zijn faem; Tuinman I, 14; Sewel 981: Dit zal hem al het zeewater niet afwasschen, all the water of the sea will not cleanse him of that; Harreb. II, 438 a; III, 358 a; Amst. 79: Als je nog langer wacht, moet je dubbel geven; dat wascht 't water van de zee niet af; Nest, 98; Slop, 165: Al 't water van de zee kon hem daarvan niet schoonwasschen; Nkr. III, 14 Nov. p. 5; De Arbeid, 5 Dec. 1914 p. 4 k. 4: Er blijft dus niet anders over dan te bewijzen dat Jensch liegt of anders wascht het water der zee niet af dat zij met de bezittende klasse onder één hoedje heeft gespeeld; afrik. die water van die see kan hom nie skoon was nie. Ook in het Friesch: dat wasket de sé dy net of, daar kom je niet vrij van, nl. iets te doen, vooral te betalen, waarvan men afkeerig is; nd. dat kann uns de Rhin nitt afwasken (Eckart, 431; Jahrb. 38, 161); hd. er kann es mit Seewasser nicht abwaschen (Wander IV, 497). |
|