Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2527. Gods water over Gods akker laten loopen,d.w.z. de zaken haren wereldschen gang laten gaan, zich niet om 's werelds loop bekommeren. Op de oudste plaats, Campen, 107, waar de uitdr. voorkomt, luidt deze zegswijze: hy laet Godts water over Godts land gaen, in welken vorm wij ze ook aantreffen bij Brederoo, Symen s. Soeticheit, vs. 211: Mijn leyter gants niet aen, ick laet Gods water over Godts acker gaen; Winschooten, 348: Gods waater laaten gaan oover Gods akker; fioolen laaten sorgen: sig nergens meede bekommeren; vgl. verder Sewel, 940; Halma 768; Waasch Idiot. 260. In Limb. Gods water over Gods leem laten loopen (Welters, 89). Ook in den vorm eener vermaning bij Spieghel, 299: laat Goods water over Goods akker gaan, dat wellicht beteekent: maak u niet noodeloos bezorgd, laat het aan God overGa naar voetnoot1). | |
[pagina 482]
| |
Dat deze gunstige bet. de oudste is, is niet waarschijnlijk; tenminste bij Campen komt ze voor in den hedendaagschen ongunstigen zin, zooals uit de plaatsing aldaar blijkt. Reeds vroeg komt naast het wkw. ‘gaan’ ook ‘loopen’ voor; zie Sart. III, 9, 41: Godts water over Godts acker laten loopen, violen laten sorgen, hoc est, animo otioso, securo, vacuoque esse; V. Beverwyck, Schat d. Ges. 23 a; Brederoo I, 250; C. Wildsch. III, 72; Adagia, 27: Godts water over godts bodem laeten vaeren, in utramvis aurem dormireGa naar voetnoot1); Br. v. Abr. Bl. I, 86; Ndl. Wdb. V. 216-217; Archief IV, 339-341; Harreb. I, 12 b; Heyermans, Ghetto, 89: Jij laat God's water over God's akker loopen - en, en as 't te laat is maakje lawaai; Handelsblad, 1 Maart 1914 p. 1 k. 4: Hij (de Albaniër) zit voor zijn huis en rookt zijn tsjiboek. En laat verder Gods water over Gods land loopen; afrik. hij laat maar Gods water oor Gods akker loop. De oorspr. bet. is volgens Tuinman I, 172 en het Ndl. Wdb. II1, 18: het water over het land laten loopen, zonder moeite te doen om het ‘bij overstrooming door dijken of dammen te keeren’, eene meening, die steun vindt in de door Schuerm. Bijv. 102 b, 't Daghet XII, 112 en Antw. Idiot. 1420 vermelde uitdr. Gods water over Gods dijk laten loopen. Voor het Nederduitsch zie Taalgids IV, 270; Woeste, 317 a; Eckart, 167; vgl. fr. laisser couler l'eau; hd. Gottes Wasser über Gottes Land laufen lassen. |
|