2528. In het water vallen,
d.w.z. mislukken, vooral van feesten en ondernemingen gezegd. Zie Harrebomée II, 438: Dat valt in het water. Men zegt dit van een' zoo genoemd geestigen zet, die niet opgaat; afrik. die plan het in die water geval; Schuermans, 845 a; Antw. Idiot. 306; 1420 en Joos, 95: van de brug in 't water vallen, mislukken; Land van Aalst: hij is met zijn gat in 't waterken gevallen, hij heeft fiasco gemaakt; in de Neder-Betuwe: in de geut valle (V.d. Water, 79; Onze Volkstaal II, 86); fr. tomber dans l'eau; hd. ins Wasser, in den Brunnen fallen; eng. to fall to the ground; to go to water; fri. yn 't wetter falle.