Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2518. Grootsch (of hoogGa naar voetnoot3)) in zijn wapen zijn.‘Eigenlijk van iemand die zich op zijn adellijke afkomst verheft; vervolgens grootsch in het algemeen’. Zie Winschooten, 35: Breed voor | |
[pagina 477]
| |
de Borst, groots in sijn waapen sijn; Vondel, Virg. II, 197: Daer leit Orodes, die zoo hoogh in zyn wapen, en een ontzaghelyck lidt van 't heir was; Lucifer, vs. 870: Weest zoo trots en hoogh niet in uw wapen; Hooft, Ned. Hist. 201; Brieven, 363: De vyandt is volle hoog in zijn waapen; Plaiz. Kyv. 26: Zyt gy dan noch zo groots in uw wapen; Winschooten, 284; Tuinman I, 37; Spect. VII, 59; Halma, 766: Hij is groots in zijn wapen, hij is van groote inbeelding, il s'imagine être quelque chose de grand; Sewel, 938: Groots op zyn wapen zyn (opgeblazen, verwaand zyn), to be proud, vain; Langendijk, Wiskunstenaars, bl. 92 (Pantheon): Hij is grootshartig in zyn wapen; syn. groot in de wapens zijn (Ndl. Wdb. V, 1055). Ook in gunstigen zin bij Cats II, 192: Haar Vader een man wesende op sijn eere staende, en hoogh in sijn wapen doet den lincker (onteerder zijner dochter) by den kop grijpen. Zie verder het Ndl. Wdb. V, 1132; De Bo, 510; Rutten, 95; Schuerm. Bijv. 126: hoog in iemand of in iets zijn, van iemand of iets een zeer goed gedacht hebben, er fier op zijn, er geerne met lof, met voldoening van spreken of hooren spreken; Waasch Idiot. 731: ze staan te hoog in de wapens, ze zijn te hooveerdig, ze voeren pracht boven hunnen staat. In het Land van Aalst hoort men nog dagelijks: hoog in de wapens, en laag van stam of groot in de wapens, en klein in den zak, in de beurs, van min of meer geringe burgers, die zich door hun uiterlijk vertoon heel wat hooger willen plaatsen dan ze werkelijk staan (De Cock1. 20; Joos, 87; 149). |
|