Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2517. Van wanten weten,d.w.z. de zaak verstaan, volkomen op de hoogte zijn, ‘van vinken weten’ (Harrebomée II, 383 a); ook: op de hoogte zijn van iets, ingewijd zijn in de geheimen. De uitdr. wordt aangetroffen bij Harreb. I, 444: Hij weet van wanten, hij doet een kousen-winkel, dat nog zoo te Amsterdam gezegd wordt. Vgl. voor Zuid-Nederland Antw. Idiot. 1417: Van wanten weten, geld hebben, rijk zijn (evenzoo Waasch Idiot. 731); in het Land v. Aalst beteekent hij zal van wanten weten, hij zal een pak slaag of eene strenge berisping krijgen; te Antwerpen kent men volgens Schuerm. Bijv. 384: Weten wat een paar wanten kost, al heeft men in geen kousenwinkel gewoond, van eene zaak ook verstand hebben. Hieruit zou men | |
[pagina 476]
| |
kunnen opmaken, dat de uitdr. elliptisch is, indien het niet allen schijn had, dat dit laatste gedeelte er ter verklaring aan is toegevoegd. In het Oostfri. kent men haar ook, doch zonder dit laatste stuk; vgl. Ten Doornk. Koolm. III, 510; Hê wêt wat fan wanten, von Jemandem der weit hergekommen ist u. viel erlebt u. erfahren hat, bz. überall Bescheid weiss wie ein alter erfahrener Schiffer. Hier wordt dus gedacht aan want touwwerk, en het is niet onmogelijk, dat we met dit woord te doen hebben, vooral met het oog op het 17de-eeuwsche zijn want wel kennen, gezegd van den zeeman, met het want goed kunnen omgaan (zie Com. Vet. 48), zijn vak verstaan (vgl. eng. to know the ropes, zijn vak verstaan) en de uitdr. de wanten stellen, den baas spelen, de beest spelen; eig. de zeilen hun plaats geven; bevelen hoe men de zeilen moet zetten (?Ga naar voetnoot1)). Indien dit vermoeden juist is, dan moet de eig. beteekenis van de uitdr. van wanten weten zijn: goed met het want kunnen omgaan, en bij uitbreiding in het algemeen: van iets goed op de hoogte zijn, weten wat men doetGa naar voetnoot2). Zie verder Zandstr. 40: En 't moet al raar loopen, wanneer zoo'n jongen daar den eersten keer al geen kornuiten onder treft, die reeds van wanten weten; Nkr. III, 14 Febr. p. 6: Eens per maand dan krijgt de man (een politieagent) belooning in contanten; krijg je veel, dan denkt de chef, nou die weet van wanten; G.W. Lovendaal, Licht Geluid, Jan Holland: Jan bezoekt weer de oude klanten van zijn huis in West en Oost; hoe men loenscht van alle kanten: de ouwe jongen weet van wanten: kijk, hoe knap hij binnenloodst; Nw. Rotterd. Courant, 19 April 1914 (ochtendbl. c) p. 1 k. 4: En dan is Den Haag toch nog wat anders (wat publieke vermakelijkheden betreft). Zelfs de Parijsche raadsleden waren gekomen en die weten toch ook wel van wanten; De Amsterdammer, 10 Aug. 1913 p. 3 k. 3: Ze waren kostelijk gebraden, goud-bruin op 'n dito croûton; de juffrouw die vroeger kokkin was geweest, wist van wanten; De Padvinder, IV, p. 717 k. 3: Ik had in Christiania een tante; niet een ‘oude tante, die weet van wante’, zooals het liedje zegt, maar een heele lieve tante; Propria Cures, XXVI, 4 bl. 39: En dan vertel ik in haar oor van 't liefje dat ik uitverkoos, dan lacht ze stil, ze weet van wanten, m'n ouwe tante; S. en S. 51: Toevallig raakt ie in die dagen verzeild an de Vetkaars, 'n bovenste beste - die wist van wante: verdikkeme nog toe! Hiernaast van wanten zijn, bijdehand zijn; vgl. Handelsblad, 8 Oct. 1916 (O), p. 6, k. 4: Eerst aan het einde hooren we dat majoor Jerolimo dik in de beren zit bij Byateris nog wel, die van wanten is. |
|