2504. Buiten (of zonder) den waard rekenen,
d.w.z. zich misrekenen, zooals hij doet, die verteringen maakt in eene herberg en de onkosten hiervan berekent zonder eerst den waard te hooren; ‘bij het opmaken van een plan niet letten op iemand (of iets), die (of dat) later blijkt beslissenden invloed te hebben.’ Vgl. bij Goedthals, 53: Maer t' alven rekenen, sonder den weerd, il compte deux fois, qui compte sans son hoste; Campen, 61: hy heft sonder den Weert gereeckent; Marnix, Byenc. 85 r; 209 v; V.d. Laan, R. Visscher, II, 18: Ick hoop, ick vrees, ick reecken sonder waert; Huygens, Hofwijck, vs. 745: Dus rekend' ick alleen, en sonder Waerd te hooren; Hooft, Brieven, 529. Kluchtspel II 154: Baas! je hebt 'en paling by de steert, je reekent je gelag in 't afzijn van de weert; Tuinman I, 65; C. Wildsch. II, 272; V. Janus, III, 88; Sewel, 931; Harreb. II, 430 a; 216 b; Ndl. Wdb. III, 1800; Joos, 206: Die zonder weerd rekent, telt tweemaal; enz. In het hd. die Rechnung ohne den Wirt machen (ook in het Deensch); fr. compter sans son hôte; eng. te reckon without your host.