Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2490. Voor de vuist (weg),d.i. onvoorbereid, ex tempore, dadelijk; eene beteekenis die ontleend is aan zegswijzen als voor de vuist iets opnemen; afrik. iets voor die vuis neem, d.i. voor de hand opnemen, zonder uitzoeken, zooals de zaken voor iemands hand liggen (Ndl. Wdb. V, 1847). Vgl. Pers, 369 a: De Water-Geusen rantsoenden voor de vuyst wie daer oock lagen; 443 a: Datse in onordre de vlucht nemende, van den Spaenschen snellijck wierden vervolght en voor de vuyst dood geslaghen, wat hun voor quam; 674 a: Daer sy de wacht vonden slapen, die sy voor de vuyst doodt sloegen; Hooft, Ned. Hist. 170: De rechtbank der inquisitie, die voor de vuist wegh alle Nederlanders verklaarde voor ..... enz.; Van Effen, Spect. IV, 200: In die Rymtrant is hy zo vaardig dat hy zonder eens | |
[pagina 463]
| |
zyn lippen of nagels te byten, in een paar uurtjes een stukje van eenige hondert regulen, voor de vuist weg, voor den dag weet te brengen; VII, 11; X, 120: Met verwondering hoort men hem de verwardste wapenschilden zonder de minste stamering voor de vuist uitleggen; C. Wildsch. III, 80; Halma, 757: Voor de vuist, zonder voorbedenkingen, sans être préparé, a l' improvisteGa naar voetnoot1). Vgl. ook afrik. uit (voor) die vuis praat; fri. foar de fûst op, voor den greep weg; foar de fûst wei forkeapje, zonder uit te zoeken, te sorteeren (vgl. voetstoots); oostfri. för de fûst weg arbeiden, nämen, äten, enz.; westph. vör fûste weg, alles wie es vorkommt. |
|