Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 462]
| |
2489. In zijn vuist(je) lachen,d.i. heimelijk lachen, zich in stilte verheugen, veelal over het ongeluk van anderen; lat. ridere in stomacho; mnl. lachen onder sinen caproen; eig. achter de voor den mond gehouden half toegeknepen hand lachen; ook: iets in zijn vuist belachenGa naar voetnoot1); hd. sich ins Fäustchen lachen; dial. griffllachen, in dem Griff der Hand lachen. De uitdrukking komt voor bij Servilius, 267*, die in sinu gaudere verklaart door hy lacht in syn vuyste; ook Kiliaen vermeldt lachen in de vuyst, in sinu gaudere; zie verder Spieghel, 278: Lacht in u vuyst; Sart. I, 3, 60: In sijn vuyst lachen, est tacitam apud se voluptatem sentire, neque foras proferre gaudii notas; Idinau, 241: De sulcke lachen in hun vuyst,
Die stillekens haer in t' herte ver-blijden,
Meest, alst met een ander niet en gaet so iuyst,
Veur wien sy hen van lachen ver-mijden.
Vondel, Maria Stuart, 1163; Jos. in Dothan, 199; Lichte Wigger, 12 r; Hooft, Ned. Hist. 36; Brederoo, Moortje, 3049; Westerbaen, Ged. II, 28; Pers, 188 b; Ansloo, 25; Middelb. Avant. 174; Antonides I, 87: Veel watergoôn uit heimelyke nyt grimlachen in hun vuist; Rotgans, Boerekermis (anno 1790), bl. 10: Zij grinnikt in haar vuist en meesmuilt onder 't hooren; Van Effen, Spect. IX, 7; X, 66; Langendijk II, 401; Tuinman I, 306; W. Leevend IV, 317; Adagia, 41; Harreb. II, 425 a; Ndl. Wdb. VIII, 886; afrik. in sy vuis lag; Waasch Idiot. 726: in zijn vuist lachen, bedektelijk. Syn. was bij Hooft, Ned. Hist. 154: in zijn boezem lachen (vert. van lat. in sinu gaudere); vgl. ook in zijn poot lachen (o.a. W.D. Hooft, Stijve Piet, 6 r); in zijn baard lachen (vgl. fr. rire dans sa barbe; Ndl. Wdb. II1, 827; Nkr. IX, 1 Mei p. 2; 31 Juli p. 2); in zijn mouw lachen (Volkskunde XIV, 147); vgl. het eng. to laugh in one's sleeve; oostfri. in sîn fûst lachen. |
|