2449. Iemand iets voor de voeten werpen (of gooien),
d.i. iemand iets verwijten, van iets beschuldigen; eig. hem iets voorleggen (mnl. enen iet te voren leggen), waaraan men hem schuldig houdt; lat. objicere alicui aliquid. In de 17de en 18de eeuw iemand iets voor den neus smijten of iemand iets voor de scheenen werpen, smijten; zie voor deze laatste zegswijze Winschooten, 265; Pers, 505 a; Vondel, Palamedes, vs. 35; Gysb. Japicx, I, 74; Sewel, 698; enz. naast een voorwerp, eene beschuldiging (Pers, 503 b); vgl. hd. Vorwurf; einem etwas vorwerfen; eng. to cast s. th. in a p.'s teeth. Syn. iemand iets voor 't hoofd gooien.