Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2450. Iemand voeten maken,d.i. hem doen wegloopen, hem wegjagen, hetzelfde als het sedert de 18de eeuw voorkomende iemand beenen makenGa naar voetnoot1)); hd. jemand Beine machen; eig. maken dat iemand voeten krijgt. Vgl. Ned. Hist. 714: De Engelsche ruiters die den Rennenberghschen de verooverde vendels ontjoeghen en voeten maakten; Pers, 253 a: De andere stelden sich tegen den schout aen, die sy voeten maeckten; Paffenr. 67: Al quam den bitebou selver, 'k sou hem wel haest voeten maken; Winschooten, 340: Iemand voeten maaken, iemand met geweld doen vertrekken; Tuinman I, 284; II, 146; Bed. Huish. 36; Halma, 737: Iemand voeten maaken, iemand de vlugt doen neemen; Sewel, 902; nd. ik will di Föt mâken (Eckart, 135); eng. to make a p. find his legs; fr. faire qqn jouer des jambes; vgl. Köster Henke, 37: kuiten maken, gaan loopen; fri. immen skonken meitsje. |
|