2447. Iemand den voet op den nek zetten,
d.i. ‘iemand met de grootste minachting bejegenen’ (Harreb. II, 119 b); ‘hem geweldig drukken, en knellen’ (Weiland); iemand geheel en al in zijne macht hebben en hem dat op vernederende wijze doen gevoelen (Laurillard, 35); eene uitdrukking die herinnert aan de vroegere gewoonte, om den overwonnene den voet op den nek te zetten, of hem, bij het te paard stijgen of aan tafel zitten als voetbank te gebruiken. Vgl. Jozua X, 22-24: Ende hy seyde tot de overste des krijchsvolcx, die met hem getogen waren: Treedt toe, sett uwe voeten op de halsen deser Coningen: ende sy traden toe, ende setten hare voeten op hare halsen; I Kon. V, 3; Ps. CX, 1. Vgl. Hooft, Ned. Hist. 55: De wieken der hooghe maghten te fnuiken, ende der wereldlyke Ooverheit den voet op den nek te zetten; Ged. II, 240, vs. 611: O Rome, die met de necken trots des aertrijcks opgheheven uw voeten hebt gheschraecht; Ned. Hist. 154: Iemand de hiel op 't hoofd zetten; J.v.d. Sande, Wakende Leeuw, bl. 27: En liet hem duncken dat hy nu de Geusen de voet op haer keel en de victorie in zijn hant had; Tuinman I, 36; Harreb. II, 119 b; Het Volk, 2 Jan. 1914, p. 7 k. 3: Niemand late zich tot het onedel bedrijf verleiden om dien patroon in staat te stellen zijn gezellen den voet op den nek te zetten; Ndl. Wdb. IX, 1816; De Cock1, 36; afrik. iem. die voet op die nek hou; fr. tenir le pied sur la gorge à qqn (vgl. Vondel, Jos. in Dothan, vs. 256: Hy arbeit elck den voet te zetten op den strot); hd. einem den Fusz auf den Nacken (oder die Brust) setzen; eng. to put one's foot on a person's neck.