2444. Iemand den voet (dwars)zetten,
d.i. iemand tegenwerken; eig. den voet dwars voor iemands voeten zetten om hem het voortgaan te beletten; lat. alicui pedem opponere; Sedert de 17de eeuw vrij gewoon; vgl. Vondel, Virg. II, 3: Dees heeft alleen, mijn hart en zinnen bewogen, en mijn opzet aan 't slibberen, den voet gezet; bl. 42: Indien dezelve Fortuin my oock den voet niet dwers had gezet; Winschooten, 340: Iemand de voet dwars setten, teegen iemand dwars drijven! en hem soo veel hinderlijk sijn, als moogelijk is; Hooft, Ned. Hist. 150; Brieven, 75: Overmits d'animeusheidt die men te Naarden schijnt genoomen te hebben, om my den voet dwers te zetten; Antonides I, 105: Zoo dra Astrates moet lijden, datmen haer de voeten dwars durf zetten; Paffenr. 6: Eer dat hy ons dan komt de voet ter dwars te setten; Zeeus, Ged. 397: Die Justus, die voorheen Hans Pekbroek wou beletten in zyn geluk en dus den voet hem dwars ging zetten; Van Effen, Spect. IV, 116; Br. v. Abr. Bl. I, 186; Tuinman I, 293; Halma, 737: Iemand den voet dwars zetten, iemand in zyn voorneemen wederstreeven, traverser quelqu'un, traverser ses desseins; Sewel, 202; 902; V. Janus III, 213; Harreb. II, 398 a; fri. immen de foet dwers sette.