2427. Vlassen op iets,
d.i. op iets belust zijn, op iets loeren, er op spitsen (hd. sich auf etw. spitzen); in de 17de eeuw blijkens Gew. Weuw. 30: Alzoo ik op ider een zou vlassen, want ik loer als een kat op een zy spek. Zie ook Halma, 732: Ergens op vlassen, brûler d'envie d'avoir une chose, la désirer fortement. In het mnl. beteekent vlassen, vlas bereiden; thans dial. vlas telen, bewerken (Molema, 455); fri. flaechsje, vlas oogsten; de overdrachtelijke beteekenis is op dezelfde wijze te verklaren als bij het mnl. weven op iet, naar iets streven, verlangen, en spinnen om iet, vlassen op, streven naar iets (Mdl. Wdb. VII, 1740).