2418. Met open vizier,
d.i. openlijk, niet bedekt, niet zonder zijn naam te verzwijgen; eig. met onbedekt gelaat, gezegd van een ridder, die met opgeslagen vizier (fr. la visière, helmklep) strijdt, zoodat men zijn gelaat kan zien en men weet, met wien men te doen heeft; Ndl. Wdb. XI, 513; Harreb. II, 387 a; De Telegraaf, 17 Nov. 1914 (avondbl.), p. 5 k. 2: Die den moed niet had den plicht dien hij op zich genomen heeft met open vizier te volbrengen; fr. à front (ou à visage) découvert; mit offenem Visier kämpfen; eng. with open visor.