Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2417. Een klein vischje, een zoet vischje,d.i. een klein voordeel met weinig moeite verkregen is aangenamer dan een groot, dat verworven wordt onder veel zorg en met veel inspanning; ook in het algemeen gezegd van een klein, maar lekker hapje, of als men iets krijgt dat klein of van weinig beteekenis is (Boekenoogen, 1142Ga naar voetnoot1)); syn. van een klein winstje een zoet winstje (o.a. Nkr. VI, 9 Maart p. 2). Vgl. Servilius, 230: cleyn visken, goet visken, nullus malus magnus piscisGa naar voetnoot2); Spieghel, 291: kleen vischjen, ghoed vischje; Mergh. 43; Cats I, 485: kleyn vischje, soet vischje; Winschooten, 332: Een klein visje, een soet visje, soo men seid, waar door te verstaan gegeeven werd, dat men met een kleindje beeter te vreede kan sijn, als sommige met haar groote: want luttel onderwinstGa naar voetnoot3) maakt groote rust; Tuinman I, 131: Van klein, doch gewis gewin, zegt men: een klein vischje is een zoet vischje; Sewel, 895: Een klein visje een zoet visje, to be contented with a little, gives a great deal ef ease; W. Leevend IV, 335; Van Eijk, II, nal. 52: een klein vischje, een zoet vischje, een kleine vangst, een goede vangst, of ook wel: tevredenheid met iets gerings, geeft groot genoegen; fr. toujours pêche qui en prend un; eng. still he fishes that catches one. |
|