Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2412. Aan (of op) het vinketouwGa naar voetnoot1) zitten,d.i. ongeduldig en gespannen zitten wachten om iets te kunnen doen, zijn slag te kunnen slaan; eig. aan de treklijn zitten, waardoor de deuren van het vinkennet worden dichtgeslagen (zie Chomel II, 1252). Vgl. De Amsterdammer, 18 Oct. 1914 p. 2: Daarom mijne heeren, op het vinkentouw, scherp uitgekeken naar alle kanten en als er een vogeltje te vangen is, dan het net snel toegehaald; Handelsblad, 6 Juni 1914 (ochtendbl.) p. 6 k. 1: De familie van Essad is nog al heel talrijk en zoo zijn er ook Toptani's in Karaja en Kroja, die daar reeds lang op het vinkentouw | |
[pagina 424]
| |
zitten (om hun slag te slaan); 13 Juni 1915 (ochtendbl.) p. 1 k. 3: Men zit er (in den Balkan), familiaar gezegd op het vinketouw en ziet uit, welke vogel zich het gemakkelijkst zal laten vangen; Haagsche Post, 17 Juli 1915 p. 1 k. 1: Dat die taak (gezant bij den Paus) overigens zoo moeilijk te omschrijven is, maakt haar niet lichter. Misschien geeft men haar nog het beste aan met te zeggen, dat hij op het vinketouw moet zitten; Handelingen der Staten-Gen. 1913-1914, p. 790: Wanneer men zit op het vinketouw, dan wil men een slag slaan, dan wenscht men dus den kabinetsformateur in zijn werk te bemoeilijken; p. 740: Maar de houding van dr. Bos was die van iemand, die op het vinkentouw zit: hij zat klaar, hij was te krijgen, er moest slechts gewacht worden of het gelukte met den heer Cort van der Linden; Het Volk, 16 Maart 1915 p. 1 k. 13: Mevrouw Holst zit aan het vinketouw - goed! Wij zullen onze partij, onze beweging, de Internationale, tegen haar verdedigen: Haagsche Post, 6 Nov. 1920 p. 1 k. 1; Handelsbl. 2 Nov. 1917 (A) p. 5 k. 1. In Zuid-Nederland op vinkeslag staan, staan loeren, iemand staan afwachten achter hoek of kant (Antw. Idiot. 1378); vinken op iemand of iets, heimelijk gadeslaan om te bemachtigen (Waasch Idiot. 839); vinken naar iets, met geduld en gretigheid afwachten (Schuerm. 815Ga naar voetnoot1)). |
|