Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2396. De vingers jeuken mij,d.i. ik gevoel grooten lust tot vechten of tot schrijven, hetzelfde als de handen jeuken mijGa naar voetnoot2); zie no. 786; 1709; Huygens, Zeestraet, vs. 99: Der dingen is soo veel die 'k vinde te beschrijven,
Dat hoe 'k meer onderneem, hoe 'k min sie te bedrijven.
Mijn hand joockt niettemin.
Van Effen, Spect. VII, 181: Een partytje ombre, of quadrille, 't eerste voorwerp van de ordinaire societeiten, en daar onzen Heer mogelyk de vingers naar jeukten; Harreb. II, 381 a; Braga (ed. 1863), bl. 345; Mgdh. 272: Zijn vingers jeuken om te slaan; fr. les doigts me démangent; hd. die Finger jucken mir; eng. my fingers itch. Ook zeide men de ooren jeuken mij naar iets; vgl. II Tim. 4, vs. 3, kantt.: Hebbende een herte ende ooren, die jeucken nae wat nieuws ende vremts, waar de tekst heeft ketelachtich zijnde; in de 16de eeuw bij Sart. II, 3, 76: sijn voeten jeucken hem weder, de his qui denuo sollicitantur ad subeundum periculum; enz. Zie Ndl. Wdb. VII, 281-282. |
|