2381. Grooten verzoendag houden,
d.i. van linnen verwisselen, zich wasschen en verschoonen. De uitdrukking is ontleend aan de Israëlietische instelling van den grooten verzoendag, den grooten dag der reiniging, en wel bepaald aan de plechtigheid der reiniging, die op dien dag de hoogepriester als de vertegenwoordiger des volks moest verrichten; Zeeman, 467; Laurillard, 24 en vgl. Lev. XVI,