2380. Het op iemand verzien hebben,
d.i. het op iemand gemunt, begrepen hebben; eig. zijne blikken op iemand gericht hebben, naar iemand zien, om hem te treffen; vgl. no. 186, 187, 655 en het mnl. versien, het oog vestigen op, naar iemand kijken; hem versien, op zijne hoede zijn; mhd. sich versehen ze, an, ûf, ûmbe, vorhersehend hoffen oder fürchten, zuversicht haben, erwarten; mnd. vorsên, - sein, - sien wesen an, to, umme, up, bedacht sein auf, fürsorge treffen für; hd. es auf einen abgesehen haben (Grimm I, 114); 17de eeuw bij Hooft: het op iets aangezien hebben. De uitdrukking schijnt uit onzen tijd te dagteekenen; vgl. het fri. it op immen forsjoen habbe, een goed oog op iemand hebben; het op iemand gemunt hebben; Molema, 451 a: verzijn hebben, 't op iemand gemunt hebben, er steeds op uit zijn om hem te plagen, te benadeelen; het niet op iets verzijn hebben, daarin geen zin hebben, geen lust toe gevoelen. In de Bommelerwaard zegt men: op iemand liggen zingen en zang op iemand hebben (V.d. Water, 152).