Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2374. Versliegelen (of versliegenen),d.w.z. verraden; verkotsen (in Zandstr. 33; 41); vgl. Jord. II, 459: Moeke scheen uitgeslepen voor tien en wist niet van doorslaan of versliegelen; Teirl. Barg. 63: sliegenen, verraden, aanklagen; aan de princerij versliegenen, dénoncer; bl. 72: versliegenen, verraden. Hiernaast versliegeraar, verrader, politiespion (in Lev. B. 229; Köster Henke, 72) en sliegeraarGa naar voetnoot3); zie Jord. II, 300: Karel Burk ging om met sliegeraars en insluipers, dieven en misdadigers van allerlei slag; Dievenp. 18; 24: Maar toch hebben we een enkele maal goede hulp aan onze sliegeraars. Het zijn zelf ook leden van 't gild, en ze hebben altijd wat op hun kerfstok staan. Maar op een gegeven oogenblik treden ze op als verrajers van hun kameraden; bl. 25: Zoo'n sliegeraar blijft heelemaal achter de schermen; bl. 165: Ik had den geheelen dag achter 'm aan getippeld, want ik wist, van 'n sliegeraar, wat hij ging uitvoeren; Kluge, Rotw. 353: verschliechen, verrathen; bl. 316: baldowern, verschlehenen, verrathen, entdecken; bl. 305: schliechenen, bekennen; schliechener, verrätherGa naar voetnoot4). |
|