Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 405]
| |
2373. Verschutten,d.w.z. arresteeren (in boeventaal; zie Zandstr. 32; 44; 54; 96); daarnaast verschut komen, gearresteerd worden (Köster Henke, 72); voor 't schut zijn of staan, er bij zijn (Zandstr. 46; 86); in verschut gaan, gearresteerd worden (Jord. II, 443); Teirl. Barg. 72: verschut, gevangen, betrapt; evenzoo in 't hd. verschütt gehen, beim Betteln abgefaszt und arretirt werden, verhaftet werden (Kluge, Rotw. 389; 413; 433); verschitt gehen, gefangen werden (bl. 424); verschütten, arretiren, verhaften (bl. 307; 336); syn. is tofis (gevangen) nehmen, tofis kommen (Kluge, 215Ga naar voetnoot1)). De eig. beteekenis van verschutten, hd. verschütten is er een schotje voor schieten, verhinderen (vgl. mnl. verscutten) en vandaar tegenhouden, opsluiten. Andere synoniemen zijn bonjer, geschaakt, zuurGa naar voetnoot2) zijn. |
|