Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend2372. Verpatsen,d.i. te gelde maken, verkoopen, verschacheren, verlappen of verkletsen, zooals men in Zuid-Nederland zegt; hd. verklopfen, verkloppen of verpaschenGa naar voetnoot2), verpassen (anno 1687; zie Kluge Rotw. 168); fri. forpatse, ontstaan door eene t-versterking uit het nog in Zuid-Nederland bekende verpassenGa naar voetnoot3), verruilen. Vgl. Kiliaen: verpassen, commutare, permutare; in de 17de eeuw (Bargoensch) verpassen, verkoopen (Kluge, Rotwelsch, 168); Sewel, 867: Verpassen, besteeden of verruilen, to lay out, to put off, to sell; ik heb al myn geld verpast, I have laid out all my money; Halma, 689: Verpassen, gemeenzaam woord, verkoopen, vendreGa naar voetnoot4); Nkr. IV, 27 Nov. p. 4: Zij laten voor een dominé een admiraal verpatsen; Het Volk, 6 Juli 1915 p. 4 k. 3: Hun hebben en houden zal voor 'n appel en 'n ei worden verpatst; Nest, 99: Hij komt pas boven water als hij al zijn plunje verpatst heeft. Syn. is in de 18de eeuw verplakken (Van Effen, Spect. X, 122). In Zuid-Nederland kent men verpassen in den zin van vergeven, schenken (Antw. Idiot. 1347; Claes, 266). |
|